In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 7 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 6 mei 2021 werd ingewilligd. Echter, de geboortedatum die in het besluit was vermeld, [1999], werd door eiseres betwist. Eiseres stelde dat haar werkelijke geboortedatum [2001] was en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij van de geboortedatum [1999] was uitgegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres procesbelang had bij het beroep, ondanks dat haar aanvraag was ingewilligd, omdat een juiste vaststelling van de geboortedatum van belang was voor haar status als minderjarige in andere procedures.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de geboortedatum van eiseres niet had overgenomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven, omdat de staatssecretaris op zitting voldoende had toegelicht waarom hij de geboortedatum van eiseres niet geloofwaardig achtte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de identiteit van eiseres geloofwaardig had geacht, maar dat de geboortedatum niet als zodanig werd erkend. Eiseres had geen identificerende documenten overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-.