ECLI:NL:RBDHA:2021:16868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I. Petkovski, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding en na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn bekering tot het geloof een verdieping had ondergaan, en dat de situatie in Irak niet zodanig was verslechterd dat er sprake was van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat eiser in staat was om terug te keren naar Irak, waar hij eerder geen problemen had ondervonden. De rechtbank wees ook op het feit dat eiser zijn beroepsgronden met betrekking tot medische omstandigheden had ingetrokken, waardoor deze niet verder besproken hoefden te worden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 november 2021, en er werd een rechtsmiddel vermeld voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16750
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.16751, op 24 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een verdieping van zijn geloof heeft plaatsgevonden. Daarbij speelt een rol dat de
rechtbank eerder in de uitspraak van 3 november 20171 al heeft geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de verklaringen van eiser over de gestelde bekering ongeloofwaardig zijn. Dat is nu het uitgangspunt. Wat eiser in dat kader in deze procedure naar voren heeft gebracht, geeft onvoldoende aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet uitgebreid heeft verklaard over zijn geloof en bekering. Verweerder heeft dat ook voldoende gemotiveerd in zijn besluitvorming. Het betoog van eiser dat verweerder de samenwerkingsplicht heeft geschonden, wordt niet gevolgd.
3. Verder is de rechtbank het met verweerder eens dat niet is gebleken dat de algemene situatie in Irak zodanig is verslechterd dat thans van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Definitierichtlijn moet worden uitgegaan of dat eiser risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij anderszins persoonlijk een risico loopt bij terugkeer. Voor zover het in het herkomstgebied van eiser niet veilig zou zijn, wijst de rechtbank er op dat al eerder is geoordeeld dat het KAR-gebied als vestigingsalternatief voor eiser kan worden aangenomen. Eiser is daar ook al een keer naar teruggestuurd en niet is gebleken dat hij daarbij problemen heeft ondervonden. De rechtbank verwijst ook hier naar de eerdere uitspraak van 3 november 2017. Eiser heeft in deze procedure niet aannemelijk gemaakt dat dat nu anders voor hem zou zijn.
4. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de aanvraag van eiser afgewezen
moet worden en dat hij geacht wordt te kunnen terugkeren naar Irak. Eisers verwijzing naar het arrest Bahaddar2 maakt dat niet anders. Er is niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden die bij uitzetting een schending zouden opleveren van artikel 3 van het EVRM. Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgronden ten aanzien van de medische omstandigheden ingetrokken en dat behoeft dus geen bespreking meer.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen het reeds eerder opgelegde inreisverbod en terugkeerbesluit zijn geen gronden gericht, zodat ook deze in stand blijven.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
2 Uitspraak van 19 februari 1998 van het EHRM, nr. 145/1996/764/965 (Bahaddar tegen Nederland), ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.