ECLI:NL:RBDHA:2021:16906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.10828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling op basis van inadequate opvang in herkomstland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op basis van tijdelijke humanitaire gronden. Eiseres, van Albanese nationaliteit, verblijft sinds maart 2017 in Nederland en heeft eerder een asielaanvraag ingediend die is afgewezen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag voor de verblijfsvergunning afgewezen, stellende dat er adequate opvang in Albanië beschikbaar is, en dat eiseres niet voldoende heeft meegewerkt aan haar terugkeer. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verschillende betrokkenen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet in het voordeel van eiseres uitviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in Albanië door haar vader is mishandeld, wat haar terugkeer problematisch maakt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning niet terecht was, omdat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen adequate opvang in Albanië was en dat eiseres niet voldoende was gehoord in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10828
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.E. Lemmers).

Procesverloop

Eiseres heeft op 20 maart 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met tijdelijke humanitaire gronden voor ‘verblijf als amv1 die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.’ In het besluit van 3 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
In het besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10831, op 29 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast zijn van Nidos [A] en [B] verschenen. Ook zijn de pleegouders van eiseres, [C] en [D] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
1. Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Inleiding
2. Eiseres heeft de Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Eiseres verblijft sinds maart 2017 in Nederland. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is in mei 2017 afgewezen. Ook is hierbij een terugkeerbesluit opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast. Sindsdien hebben er meerdere vertrekgesprekken tussen eiseres en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) plaatsgevonden. Hierin is onder meer besproken of eiseres bij het centrum Social State Service in Albanië terecht zou kunnen. Op 27 februari 2020 is in een vertrekgesprek aan eiseres het voorstel gedaan dat zij haar opleiding in Nederland zou mogen afmaken. Hieraan was wel de voorwaarde verbonden dat eiseres na het behalen van haar diploma mee moest werken aan zelfstandig vertrek uit Nederland. Op 20 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier in verband met tijdelijke humanitaire gronden voor ‘verblijf als amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.’ (hierna ‘buiten schuld voor een minderjarige’)
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de voorwaarden die de Vreemdelingencirculaire stelt voor een verblijfsvergunning buiten schuld voor een minderjarige, en ook niet voor een meerderjarige. Er is immers adequate opvang in Albanië aanwezig. Eiseres zou kunnen worden opgevangen door haar moeder, haar grootouders of haar zus die volgens de verklaring van eiseres in Albanië wonen. Daarnaast voldoet eiseres niet aan de voorwaarde dat ze zich actief heeft ingezet om haar vertrek te realiseren. Zij heeft zelf geen concrete acties ondernomen in verband met haar terugkeer. Ook heeft zij haar terugkeer gefrustreerd door deze aanvraag in te dienen. Verder stelt verweerder dat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) en dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling hiervan op grond van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft privéleven in Nederland, maar de belangenafweging valt in haar nadeel uit. Er wordt zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres haar terugkeer heeft gefrustreerd. Dat eiseres een opleiding volgt in Nederland en hier sociale contacten heeft, is volgens verweerder inherent aan een langdurig verblijf in Nederland, waardoor dit van onvoldoende gewicht is. Verder heeft eiseres een substantieel deel van haar leven in Albanië gewoond, waardoor verweerder er van uit gaat dat zij daar nog privéleven heeft. Daarnaast wordt nog van belang geacht dat eiseres inmiddels meerderjarig is en geacht wordt zich zelfstandig in Albanië te kunnen redden. Tot slot heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod voor de duur van 2 jaren opgelegd.
Vergunning buiten schuld
4. Eiseres voert aan dat zij wel voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’. Ten eerste wijst eiseres op het arrest TQ, wat het Europese Hof van Justitie (HvJ) op 14 januari 2021 heeft gewezen.2 Volgens dit arrest mag aan een amv pas een terugkeerbesluit worden opgelegd, als daaraan voorafgaand een grondig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor
2 HvJ 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9).
die minderjarige. Dat is bij het terugkeerbesluit dat in 2017 aan eiseres is opgelegd niet gebeurd. Het terugkeertraject heeft daardoor in strijd met de Terugkeerrichtlijn plaatsgevonden. Verweerder heeft jarenlang onrechtmatig jegens eiseres gehandeld, waardoor zij in grote onzekerheid over haar toekomst heeft verkeerd en zich niet goed heeft kunnen ontwikkelen. Deze omstandigheid dient van invloed te zijn op de huidige procedure inzake de vergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’. Ten tweede heeft verweerder onterecht gesteld dat er adequate opvang voor eiseres in Albanië aanwezig is. Het is aan verweerder om grondig te onderzoeken of er adequate opvang beschikbaar is. De opvang door de State Social Service is volgens eiseres niet adequaat omdat de veiligheid van eiseres hier niet gegarandeerd is. Eiseres is in het verleden door haar vader mishandeld, wat in haar asielprocedure geloofwaardig is geacht. State Social Service heeft aangegeven eiseres aan haar vader mee te moeten geven als hij daar om vraagt. Ook is er ten onrechte geen moeite gedaan om garanties uit Albanië te krijgen dat eiseres bij de State Social Service terecht kan. Verder kan eiseres niet bij haar zus verblijven omdat zij in Duitsland woont, en wil ze niet bij haar grootouders verblijven omdat zij in de buurt van de ouders van eiseres wonen waardoor het daar niet veilig is.
5. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak TQ van het HvJ niet relevant is voor het buitenschuldbeleid voor amv’s. De uitspraak TQ ziet op de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, terwijl het buitenschuldbeleid ziet op vergunningverlening. Artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is op vergunningverlening niet van toepassing omdat deze bepaling ziet op de terugkeer en de verwijdering van een amv van het grondgebied van de Europese Unie, en niet op de vraag of een amv in aanmerking dient te komen voor toelating door middel van verlening van een verblijfsvergunning.3 De uitspraak TQ heeft dan ook geen invloed op de voorwaarden die voor een vergunning buiten schuld gelden.
6. Dat het terugkeerbesluit dat eerder aan eiseres is opgelegd achteraf wellicht in strijd met de Terugkeerrichtlijn is opgelegd, maakt ook niet dat verweerder de voorwaarden die voor een vergunning buiten schuld gelden anders moet toepassen. Het terugkeerbesluit staat in rechte vast. Als eiseres de rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit daarom nog wilt aanvechten, zal zij hiervoor een herzieningsverzoek bij verweerder moeten indienen. Dit kan niet in deze procedure ter discussie worden gesteld. De uitspraak van de hoogste bestuursrechter4 waar eiseres naar heeft verwezen verandert dit niet. In die zaak ging het om vreemdelingenbewaring. De rechter onderzocht daar de vraag of een eerder opgelegd terugkeerbesluit waar gebreken aan kleefde, wel ten grondslag mocht worden gelegd aan de maatregel tot bewaring. Voordat deze maatregel kan worden opgelegd, moet namelijk eerst een terugkeerbesluit zijn opgelegd. Een terugkeerbesluit is echter geen voorwaarde voor het wel of niet verlenen van een verblijfsvergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’. Daarom is deze uitspraak niet vergelijkbaar.
7. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’ wordt verleend.5 Een van de voorwaarden is dat er in het land van herkomst geen adequate opvang voor de vreemdeling is. Deze adequate opvang wordt volgens de Vc in ieder geval aangenomen als er in het betreffende land een familielid tot in de vierde graad aanwezig is.
3 Zie ook de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, locatie Utrecht, 20 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:9802).
4 Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 juni 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1155.
5 Paragraaf B8/6.1 van de Vc. Zie ook artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat er geen adequate opvang in Albanië aanwezig is. Uit de verklaringen die eiseres tijdens haar asielprocedure en tijdens de gesprekken met de DT&V heeft afgelegd, volgt dat haar moeder, haar grootouders en haar zus in Albanië wonen. Dit zijn allemaal familieleden tot in de vierde graad. Omdat eiseres heeft verklaard mishandeld te zijn door haar vader, begrijpt de rechtbank dat verblijf bij haar moeder, die bij haar vader woont, geen optie is. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat verblijf bij haar zus of grootouders geen adequate opvang betreft. Eiseres heeft verklaard dat haar grootouders dichtbij haar ouders wonen waardoor ze dat niet veilig vindt, maar ze heeft dit niet met stukken onderbouwd. Verder heeft eiseres verklaard dat haar zus op dit moment in Duitsland woont, maar ze heeft ook dit niet met stukken onderbouwd. Bovendien gaat het er om waar de zus van eiseres woonde op het moment dat eiseres de aanvraag deed en nog minderjarig was. Verweerder heeft de onderbouwing wel van eiseres mogen vragen. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met de benodigde bewijsstukken te onderbouwen en om aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid. Dat er in de vertrekgesprekken qua opvang meer de focus werd gelegd op verblijf in de State Social Service maakt dat niet anders. Zoals onder 4 ook overwogen gaat het immers om twee verschillende kaders. Aan de ene kant gaat het om vergunningverlening, en aan de andere kant om het terugkeertraject waar de Terugkeerrichtlijn op van toepassing is. De invulling van het begrip adequate opvang verschilt in deze twee kaders. Daarnaast is er in de vertrekgesprekken wel een aantal keren gesproken over of verblijf bij de zus van eiseres een optie zou zijn, waardoor eiseres hier rekening mee had kunnen houden bij haar aanvraag.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet van het beleid af heeft hoeven wijken door toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet bij haar grootouders of haar zus in Albanië kon verblijven, en verweerder heeft terecht gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op basis waarvan van dit vereiste moet worden afgeweken. Verweerder heeft de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’ dus mogen afwijzen.
10. Omdat verweerder de aanvraag al had kunnen afwijzen op de grond dat er adequate opvang in Albanië aanwezig is, gaat de rechtbank niet in op de afwijzingsgrond dat eiseres onvoldoende aan haar vertrek heeft meegewerkt.
Privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
11. Eiseres betoogt subsidiair dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. Ten eerste heeft verweerder de nare ervaringen die eiseres in Albanië met haar vader heeft ondergaan, en die in de asielprocedure geloofwaardig zijn geacht, ten onrechte niet meegewogen. Deze omstandigheden kleuren de band die eiseres met Albanië heeft en hebben ervoor gezorgd dat eiseres zich pas in Nederland heeft kunnen ontwikkelen. Ten tweede heeft verweerder ook ten onrechte niet meegewogen dat verweerder jarenlang onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld door geen grondig onderzoek naar adequate opvang te doen, en door een terugkeerbesluit op te leggen in strijd met de terugkeerrichtlijn. Ten derde heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het feit dat eiseres een
bijdrage levert aan de Nederlandse maatschappij niet maakt dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt. Tot slot had verweerder eiseres moeten horen, zodat meer zorgvuldig had kunnen worden onderzocht welke belangen hier spelen. Door dat niet te doen heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, niet in het voordeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft in de belangenafweging ten onrechte niet de omstandigheid meegenomen dat eiseres zegt in Albanië door haar vader mishandeld te zijn, hetgeen in de asielprocedure geloofwaardig is geacht. Hierdoor kan het voor eiseres immers moeilijker
zijn om zonder zorgen naar Albanië terug te keren en daar een privéleven op te bouwen. Dat in de asielprocedure ook is geoordeeld dat eiseres in Albanië bescherming kan krijgen tegen haar vader staat daar niet aan in de weg. Ook dan blijft staan dat de terugkeer naar Albanië met bepaalde zorgen gepaard gaat. Hierbij betrekt de rechtbank ook de jonge leeftijd van eiseres. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder ten onrechte zwaar gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiseres niet mee heeft willen werken aan vrijwillige terugkeer. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat eiseres niet zodanige medewerking aan haar vertrek heeft verleend als in beginsel van een vreemdeling verwacht mag worden. Zij is weliswaar naar de vertrekgesprekken geweest, maar heeft verder niet zelf actie ondernomen om haar vertrek te bewerkstelligen. Zo heeft zij zich niet ingeschreven bij de IOM om haar terugkeer te bewerkstelligen, heeft zij in haar eerste vertrekgesprekken aangegeven niet naar Albanië terug te willen en heeft zij in haar latere gesprekken niet willen toezeggen mee te werken als nog niet duidelijk was waar ze naartoe zou moeten. Gezien de jonge leeftijd van eiseres en de angst die zij voor haar vader heeft, begrijpt de rechtbank echter wel dat eiseres niet haar onvoorwaardelijke medewerking heeft willen verlenen. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat de voogd van eiseres van Nidos, op zitting heeft verklaard dat de Social State Service waar eiseres bij terugkeer wellicht zou gaan verblijven, had aangegeven eiseres aan haar vader mee te moeten geven, mocht haar vader haar komen halen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat volgens de rechtspraak van het HvJ van nu, het terugkeerbesluit dat in 2017 aan eiseres is opgelegd waarschijnlijk niet opgelegd had mogen worden omdat op dat moment nog geen grondig onderzoek naar de beschikbaarheid van adequate opvang had plaatsgevonden. Hierdoor kunnen vraagtekens worden gezet bij de rechtmatigheid van het terugkeertraject. Ook daardoor zou minder zwaar gewicht moeten toekomen aan de omstandigheid dat eiseres zich niet actief voor terugkeer heeft ingezet. Tot slot hecht de rechtbank in de belangenafweging nog waarde aan de jonge leeftijd van eiseres, het feit dat zij haar vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht, dat zij de taal goed beheerst en dat uit de door haar overgelegde stukken volgt dat zij veel vrijwilligerswerk doet. Gelet op al deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt.
13. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder eiseres in bezwaar had moeten horen. Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb volgt dat het uitgangspunt is dat de belanghebbende in bezwaar wordt gehoord. Gelet op de jonge leeftijd van eiseres is dat in het kader van de zorgvuldigheid extra belangrijk. Van horen kan volgens artikel 7:3 van de Awb worden afgezien indien er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Gelet op hetgeen onder 12 is overwogen, is daar in deze zaak geen sprake van. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
14. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘buiten schuld voor een minderjarige’ heeft mogen afwijzen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, en daarmee eventueel voor het verlenen van een vergunning, op grond van artikel 8 van het EVRM. Ook heeft verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Het beroep is daarom gegrond.
15. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat eiseres eerst nog gehoord dient te worden en hier nieuwe omstandigheden naar voren kunnen komen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van der Ruizendaal - van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 december 2021
en zal openbaar gemaakt worden op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.