ECLI:NL:RBDHA:2021:16943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf op grond van Unierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Poolse nationaliteit, had in een eerder besluit van 24 maart 2021 te horen gekregen dat hij geen rechtmatig verblijf had op basis van het Unierecht. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 17 juni 2021, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 22 november 2021 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door A.M.V. Bandhoe, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, zoals vastgelegd in de Richtlijn 2004/38 EG en het Vreemdelingenbesluit. Eiser verblijft al meer dan drie maanden in Nederland, heeft geen werk, geen middelen van bestaan en heeft niet aangetoond dat hij actief op zoek is naar werk.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door de Staatssecretaris deugdelijk was en dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wogen dan die van eiser. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en leidt een zwervend bestaan, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en eiser vrijgesteld van het betalen van griffierecht, gezien zijn financiële situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11453
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Remerie).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11454, op 22 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.V. Bandhoe, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft en dat hij dakloos is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser heeft op grond van de Richtlijn 2004/38 EG (Richtlijn) geen verblijfsvergunning nodig, maar kan onder bepaalde voorwaarden uit hoofde van zijn Unielidmaatschap rechtmatig in Nederland verblijven. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet (meer) aan de betreffende voorwaarden voldoet en dus geen rechtmatig verblijf heeft (artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft op grond van de Richtlijn. Eiser verblijft al meer dan drie maanden in Nederland, verricht geen arbeid in loondienst, is geen zelfstandige en studeert niet. Verder beschikt eiser niet over enige middelen van bestaan om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Tijdens de zitting is niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Ook heeft eiser niet aangetoond dat hij in het bezit is van een ziektekostenverzekering. Dit had wel op zijn weg gelegen. Het feit dat eiser geen beroep heeft gedaan op de sociale bijstand, maakt het voorgaande niet anders. De feitelijke constatering dat eiser geen werk heeft en niet staat ingeschreven bij een uitzendbureau of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen is voldoende voor de vaststelling dat niet is voldaan aan de voorwaarden. Dat het ontbreken van een identiteitsbewijs eiser mogelijk bemoeilijkt in het vinden van een baan, betekent evenmin dat eiser niet hoeft aan te tonen dat hij actief op zoek is naar een baan.
4. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de implementatie van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn niet op de juiste wijze is geschied. In hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op dit punt [1] en verweerder heeft dit in zijn besluitvorming ook voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals bedoeld in artikel 7 van de Richtlijn en artikel 8.12, eerste lid, van het Vb.
5. Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat verweerder alle elementen heeft meegewogen en betrokken bij zijn belangenafweging. Dat is ter zitting ook door eiser erkend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd welke omstandigheden hij heeft betrokken en waarom deze tot de conclusie leiden dat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het belang van eiser. Verweerder heeft in het feit dat eiser een arbeidsverleden in Nederland heeft en geen beroep heeft gedaan op sociale bijstand [2] geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat eisers belang om in Nederland te blijven zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de Nederlandse staat bij zijn vertrek. Verweerder heeft ook belang mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser overlast veroorzaakt en regelmatig met justitie in aanraking komt en dat hij uit Polen komt, de Poolse taal spreekt en familieleven heeft in Polen. Verder heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en leidt hij een zwervend bestaan. Verweerder heeft dus kunnen concluderen dat de banden van eiser met Nederland niet zodanig zijn dat hij hier zou moeten blijven.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3170) en de uitspraak van 25 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2502).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 31 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:326).