ECLI:NL:RBDHA:2021:16951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17995 en NL21.17996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofsverdieping en problemen met stam in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die in 1981 is geboren, heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging of zelfs de dood door zijn vader en voormalige stam vanwege zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat de geloofsverdieping van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in de motieven voor zijn bekering en de veranderingen die hij heeft doorgemaakt ten opzichte van zijn eerdere aanvraag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en jurisprudentie die aangeven dat bij opvolgende aanvragen een verzwaarde bewijslast geldt voor de aanvrager.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk een geloofsverdieping heeft doorgemaakt. De verklaringen van de eiser werden als oppervlakkig beoordeeld en de rechtbank vond dat hij niet kon aantonen hoe het christendom hem als persoon heeft veranderd. De brief van de pastoor, die de eiser had ingediend als bewijs van zijn geloofsverdieping, werd door de rechtbank als onvoldoende waardevol beschouwd, omdat deze niet aantoont dat er sprake is van een oprechte bekering.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van de eiser dat hij bij terugkeer naar Irak problemen zal ondervinden met zijn voormalige stam, niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft opgemerkt dat de broers van de eiser, die ook op de vogelvrijverklaring staan, vrijwillig naar Irak zijn teruggekeerd, wat de vrees van de eiser voor vervolging ondermijnt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17995 en NL21.17996
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Kurt- Geçoğlu), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 oktober 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Bij uitspraak van 23 mei 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem (NL17.13570) het beroep van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser van 7 oktober 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Baban. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft een opvolgende aanvraag ingediend. Aan zijn aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst, omdat hij vreest vervolgd of gedood te worden door zijn vader of zijn voormalige stam. Eiser komt uit een islamitisch gezin, maar is bekeerd tot het christendom. Zijn bekering wordt niet getolereerd en hij is daarom vogelvrij verklaard door zijn vader. Eiser heeft ten opzichte van zijn vorige aanvraag een geloofsintensivering meegemaakt en heeft als bewijs daarvan een verklaring van de pastoor van de rooms-katholieke parochie [naam] te [plaats] van 10 oktober 2019 ingebracht. Verder heeft hij als nieuw feit een bewijs van zijn vogelvrijverklaring ingebracht.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Geloofsverdieping in het christendom;
3. Problemen met stam naar aanleiding van bekering.
Verweerder acht element 1 geloofwaardig. De elementen 2 en 3 worden niet geloofwaardig geacht en verweerder overweegt daartoe als volgt. Allereerst heeft eiser met zijn verklaringen zijn motieven van en proces voor zijn bekering niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt wat maakte dat hij zich wilde bekeren en wat de doorslaggevende reden daarvoor was. Verder wordt niet aannemelijk geacht dat eiser een geloofsverdieping heeft doorgemaakt ten opzichte van zijn eerste aanvraag. In het nadere gehoor benoemt eiser vrede, liefde en tolerantie als kernwaarden van het christendom. In het gehoor opvolgende aanvraag blijft eiser in deze algemene bewoordingen steken, waardoor hij niet aantoont dat er sprake is van geloofsverdieping en hij geen inzicht geeft in welk opzicht hij is gegroeid ten opzichte van zijn eerste aanvraag. Verwacht mag worden dat eiser hier uitgebreider over kan verklaren. Verder heeft eiser vage en oppervlakkige verklaringen afgelegd over op welke wijze het christendom hem als persoon heeft veranderd. Aan de brief van de pastoor wordt weinig waarde gehecht, omdat hieruit enkel blijkt dat eiser een regelmatige kerkbezoeker is en een aanwinst voor de geloofsgemeenschap. Hieruit blijkt geen oprechte bekering. Eiser zijn eigen ongeloofwaardig geachte verklaringen wegen zwaarder. Ten aanzien van element 3 overweegt verweerder dat eiser met de vogelvrijverklaring van 10 december 2015 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging, aangezien zijn beide broers, die ook op de verklaring staan, met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) vrijwillig zijn teruggekeerd naar Irak. Verweerder handhaaft zijn argumentatie gebruikt bij de beoordeling van de eerste aanvraag die in rechte is komen vast te staan. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. De rechtbank bespreekt vervolgens de beroepsgronden van eiser. Ter zitting heeft eiser aangegeven de beroepsgrond in te trekken over het ten onrechte niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen nadere bespreking.
Geloofsverdieping
4. Eiser voert aan dat hij met zijn verklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een geloofsverdieping heeft doorgemaakt en verweerder in zijn beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij door het opnieuw lezen van de bijbel en het omgaan met andere gelovigen, in zijn relatie met God is gegroeid en dit bij hem zichtbaar is geworden. Verder heeft eiser verklaard open en toleranter naar mensen te zijn, heeft hij geleerd liefde te geven aan anderen en respect te hebben voor alles wat door God is geschapen. Eiser heeft ook verklaard welke verandering hij zelf heeft doorgemaakt als gevolg van de geloofsverdieping. Eiser voelt zich namelijk geroepen om nieuwe gelovigen te steunen in hun bekeringsproces. Daarbij heeft verweerder de brief van de pastoor onvoldoende in zijn
beoordeling betrokken. Verder heeft verweerder ten aanzien van het proces van en motieven voor bekering ten onrechte te veel gewicht toegekend aan zijn oordeel in de vorige asielprocedure van eiser. Verweerder heeft eiser in het gehoor opvolgende aanvraag niet de juiste vragen gesteld. Er zijn namelijk geen vragen gesteld over waarom hij een geloofsverdieping heeft meegemaakt en zijn er geen vragen gewijd aan de kennis van eiser
over het geloof, waardoor het gehoor onzorgvuldig is afgenomen.
5. De rechtbank stelt vast dat het gaat om een opvolgende aanvraag waarbij in rechte vaststaat dat de bekering van eiser in de eerste procedure niet geloofwaardig is geacht, omdat hij geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS)1 volgt dat van eiser verwacht mag worden ermee bekend te zijn dat hij in opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Eiser dient inzichtelijk te maken waarom hij tot voortzetting van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij hiermee tot uiting te brengen dat de keuze weloverwogen en welbewust is. Bij een opvolgende aanvraag geldt dus een verzwaarde bewijslast voor de aanvrager.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geloofsverdieping van eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank acht daartoe van belang dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over wat de geloofsverdieping voor hem inhoudt en wat er ten opzichte van zijn eerste procedure is veranderd. Uit het nadere gehoor van 2 juli 2016 blijkt dat eiser heeft verklaard door zijn bekering meer liefde en tolerantie te voelen voor anderen. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hij zich heeft gerealiseerd dat liefde en tolerantie de kernwaarden van het christendom zijn en hij als mens meer tolerant, liefdevol en respectvol naar anderen is. Eiser weet echter niet aannemelijk te maken waarom het christendom bij hem heeft gezorgd voor deze verandering, aangezien deze waarden niet enkel behoren tot het christendom. Eiser heeft tevens verklaard dat hij door zijn geloofsverdieping het belangrijk vindt om nieuwkomers van de kerk te vertellen over de normen en waarden van het christendom. Echter blijkt uit het nadere gehoor dat eiser in zijn eerste procedure ook heeft verklaard advies te geven aan anderen over het tonen van liefde voor elkaar. Van eiser mag worden verwacht dat hij uitgebreider kan verklaren over hoe hij door zijn geloofsverdieping anders in het leven staat ten opzichte van zijn eerste aanvraag. De verklaringen van eiser geven weinig inzicht in de persoonlijke beleving van eiser en zijn intrinsieke geloofsgroei. Daarbij heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Eiser heeft namelijk zelf verklaard, en ter zitting nogmaals benoemd, grondig onderzoek te hebben gedaan naar zowel de islam en het christendom, waardoor verwacht mag worden dat eiser uitgebreidere antwoorden kan geven over zijn persoonlijke beleving van het geloof en zijn intrinsieke geloofsgroei. Verder heeft verweerder niet de waarde hoeven toekennen aan de brief van de pastoor die eiser wenst, omdat de brief enkel aangeeft dat eiser een regelmatige kerkbezoeker is en een aanwinst voor de groep, maar geen inzicht geeft in de geloofsgroei dan wel de persoonlijke veranderingen van eiser en dus ook niet in de vraag of er sprake is van een oprechte bekering. Deze brief kan aldus de verklaringen van eiser over het proces van en de motieven voor zijn bekering die ook in deze procedure onvoldoende zijn bevonden en waarvoor geen verklaring is gegeven waarom eiser niet afdoende daarover kan verklaren, niet compenseren.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser in het gehoor opvolgende aanvraag voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn motieven voor en proces van bekering te verduidelijken. Niet is gebleken dat het gehoor onzorgvuldig is afgenomen. Uit het rapport van het gehoor blijkt dat eiser voldoende is bevraagd om zijn proces van en motieven voor
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1307) en van 17 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:595).
bekering naar voren te brengen. Uit het rapport van het gehoor volgt dat de gehoormedewerker eiser voldoende vragen heeft gesteld over wat maakt dat hij een geloofsverdieping heeft doorgemaakt en hoe eiser ten opzichte van zijn eerste aanvraag is veranderd. De gehoormedewerker heeft ook voldoende doorgevraagd op de antwoorden van eiser om hem de gelegenheid te geven zijn antwoorden te verduidelijken.
8. De rechtbank merkt verder op dat er in het gehoor slechts enkele specifieke kennisvragen zijn gesteld, zoals de vraag waarom bepaalde stukken uit de bijbel zo’n indruk op eiser hebben gemaakt. De rechtbank vindt evenwel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om in zijn antwoorden zijn kennis te verwerken. Dit geldt temeer tegen de achtergrond van het toetsingskader en de verzwaarde bewijslast bij opvolgende aanvragen.
Problemen met stam
9. Verder voert eiser aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer problemen met zijn voormalige stam te ondervinden. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geen waarde toegekend aan het originele document van de vogelvrijverklaring. Nu de motieven van eiser om zich af te wenden van de islam en zich te bekeren tot het christendom opnieuw dienen te worden beoordeeld, dient dit document opnieuw betrokken te worden in de context van de beoordeling van een opvolgende aanvraag. Uit het onderzoek van Bureau Documenten van 18 oktober 2019 blijkt namelijk niet dat het document vals is en daarom dient aan eiser het voordeel van de twijfel te worden gegeven. Verder zijn de overwegingen van verweerder over de terugkeer van de broers van eiser met hulp van de IOM niet relevant, omdat eiser minimaal contact heeft met zijn broers. Eiser is verstoten door zijn familie en verweerder toont zich niet bewust van wat het in Irak betekent om te zijn verstoten door de eigen stam.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde problemen die eiser bij terugkeer zal ondervinden met zijn voormalige stam niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat Bureau Documenten geen waardeoordeel heeft kunnen geven over de vogelvrijverklaring waarop de namen van eiser en zijn twee broers staan. Verweerder heeft het document evenwel bij zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom daar niet de bewijswaarde aan toekomt die eiser wenst. Verweerder heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat de twee broers van eiser die ook met naam genoemd staan op de vogelvrijverklaring vrijwillig, in samenwerking met de IOM, zijn teruggekeerd naar Irak via een rechtstreekse vlucht naar Bagdad. Eiser heeft een vage verklaring gegeven over dat zijn ene broer spijt zou hebben betuigd aan de stam waardoor hij kon terugkeren, van welke verklaring hij op zitting is teruggekomen. Verder heeft eiser nog steeds niet onderbouwd dat zijn andere broer zou zijn doorgereisd naar Australië, terwijl dit ook al een bepalende factor is geweest in de vorige procedure. Eiser heeft zijn stellingen op zitting niet kunnen verduidelijken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dat wat meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.