ECLI:NL:RBDHA:2021:17027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.18257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 30 oktober 2021, na een ruzie in de familie over een erfenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag had gedaan, die was afgewezen op basis van dezelfde motieven. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag van eiser op de merites had beoordeeld en niet vooringenomen was geweest in zijn beslissing. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij in Marokko niet veilig zou zijn en had geen hulp gevraagd aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat de eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18257
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.1 Ook is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.18258, op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1992. Op 30 oktober 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft als reden gegeven voor deze aanvraag dat hij uit Marokko is vertrokken vanwege een ruzie in de familie over een erfenis.
Standpunt van verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Ruzie met ooms vanwege een erfenis.
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Verweerder twijfelt op voorhand aan de noodzaak voor eiser voor het verkrijgen van asiel, omdat eiser in Duitsland ook een asielaanvraag heeft gedaan en deze aanvraag is afgewezen. De aanvraag in Duitsland heeft dezelfde asielmotieven als de onderhavige aanvraag in Nederland. Verder vindt verweerder het weliswaar geloofwaardig dat eiser in Marokko ruzie heeft gehad met zijn ooms vanwege een erfenis, maar volgens verweerder is Marokko evenwel te beschouwen als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit ten aanzien van hem in het bijzonder anders is. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Vooringenomenheid
4. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser vindt dat verweerder vooringenomen is geweest bij de beoordeling van zijn asielaanvraag door zich op het standpunt te stellen dat op voorhand niet valt in te zien waarom eisers asielaanvraag in Nederland anders zal worden beoordeeld dan zijn eerdere aanvraag in Duitsland. Deze handelwijze van verweerder is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond van eiser niet slaagt en overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers asielaanvraag op zijn eigen merites is beoordeeld. Zo is verweerder in het voornemen ingegaan op de eisers persoonlijke verklaringen en zijn bezwaren tegen terugkeer naar Marokko. Verweerder heeft deze verklaringen en bezwaren vervolgens inhoudelijk beoordeeld. Daarnaast is in het voornemen in de overwegingen over eisers persoonlijke verklaringen niet gesproken over de uitkomst zijn procedure in Duitsland. Dat verweerder alleen zijn verwachting uitspreekt dat de uitkomst van eisers asielprocedure in Nederland niet anders zal zijn, getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van vooringenomenheid.
Noodzaak voor internationale bescherming
6. Daarnaast vindt eiser het niet terecht dat verweerder op voorhand twijfelt aan zijn noodzaak voor het krijgen van internationale bescherming, omdat eiser in andere lidstaten waar hij doorheen is gereisd geen asiel heeft aangevraagd. Eiser mag namelijk zelf beslissen wanneer en in welk land hij een asielaanvraag wil indienen.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond van eiser ook niet slaagt. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van iemand die zijn land ontvlucht mag worden verwacht dat hij zo snel mogelijk een asielaanvraag indient in een land dat voor hem veilig is. Dat heeft eiser niet gedaan. Hierdoor heeft verweerder twijfels mogen hebben over de noodzaak van eiser voor het verkrijgen van internationale bescherming. Dat eiser zelf zou mogen beslissen waar en wanneer hij asiel aanvraagt, heeft verweerder mogen aanmerken als een niet verschoonbare reden voor het niet meteen melden na binnenkomst in Europa.
Over element 2: de ruzie met ooms
8. Eiser betwist niet dat Marokko in het algemeen als veilig land van herkomst is aan te merken. Wel betoogt hij dat Marokko in zijn specifieke geval de verplichtingen niet nakomt. Eiser is nog jong en staat onder grote druk van zijn familie en in het bijzonder zijn oma. Gelet op deze omstandigheden is het voor eiser niet mogelijk om aangifte te doen
tegen zijn ooms. Aangifte tegen zijn ooms zal namelijk leiden tot sancties van zijn familie. Verweerder heeft deze omstandigheid onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling van eisers asielaanvraag.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Vast staat dat eiser de Marokkaanse autoriteiten niet om hulp heeft gevraagd. Verweerder stelt zich daarom niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet zelf heeft ervaren dat de Marokkaanse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Verder is de stelling van eiser dat zijn familie sancties zal treffen als hij aangifte doet op geen enkele wijze onderbouwd, maar berust slechts op een vermoeden van eiser.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. Uit deze conclusie vloeit voort dat verweerder mocht bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.2 Dientengevolge was verweerder verplicht om aan eiser een inreisverbod op te leggen.3 Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod geen beroepsgronden gericht.
12. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
2 Dit blijkt uit artikel 62, tweede lid en onder b, van de Vw.
3 Artikel 66a, eerste lid en onder a van de Vw.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie
Mr. G.P. Loman Rechter
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.