ECLI:NL:RBDHA:2021:17039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 11 augustus 2021 een verzoek ingediend voor proceskostenvergoeding na het intrekken van haar beroep, dat was ingesteld tegen het niet toekennen van een dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 1 maart 2021 een dwangsombesluit had genomen, waarmee hij tegemoetkwam aan de wensen van verzoekster. Echter, de Staatssecretaris weigerde de proceskosten te vergoeden, stellende dat de rechtbank onbevoegd was om te oordelen over het beroep van verzoekster.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de Staatssecretaris de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarop deze verschuldigd was, had moeten vaststellen. Dit was niet tijdig gebeurd. De rechtbank oordeelde dat verzoekster wel degelijk een beroep kon instellen tegen het besluit van de Staatssecretaris, omdat er elementen waren die niet door de Staatssecretaris waren beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris, door alsnog een dwangsom vast te stellen, in feite had voldaan aan het verzoek van verzoekster, en dat hij daarom wel degelijk proceskosten verschuldigd was aan verzoekster.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster toegewezen en de proceskosten vastgesteld op € 748,-, welke door de Staatssecretaris aan verzoekster diende te worden betaald. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier M. Bos, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.