ECLI:NL:RBDHA:2021:17046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/4084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor Syrische eiseressen in het kader van het jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 december 2021, wordt de aanvraag van drie Syrische eiseressen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend op 20 augustus 2019, maar werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de eiseressen, die op het moment van de aanvraag 26, 28 en 28 jaar oud waren, niet als jongvolwassenen werden aangemerkt volgens het beleid van de verweerder. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de eiseressen, zoals hun afhankelijkheid van hun ouders en het feit dat zij altijd in gezinsverband hebben gewoond. De rechtbank stelt vast dat de leeftijdsgrens van 25 jaar, die door de verweerder wordt gehanteerd, niet onredelijk is, maar dat er geen harde leeftijdsgrens bestaat en dat de beoordeling van jongvolwassenheid individueel moet plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1], geboren op [1991], V-nummer: [V-nummer],

[eiseres 2], geboren op [1991],V-nummer: [V-nummer],
[eiseres 3], geboren op [1993],V-nummer: [V-nummer],
allen van Syrische nationaliteit
,hierna gezamenlijk: eiseressen
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Kaikai)

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen van 20 augustus 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij broer [broer] (referent)” afgewezen.
In het besluit van 11 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 op zitting behandeld. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door referent en [A], bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseressen hebben een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank ziet, mede op basis van de door eiseressen verstrekte gegevens, aanleiding om dit verzoek te honoreren.
Inleiding
2. Eiseressen hebben de Syrische nationaliteit en wonen in Syrië. Eiseressen wensen verblijf bij referent in Nederland. Referent heeft op 20 augustus 2019 een mvv aanvraag ingediend voor eiseressen en voor zijn ouders. Verweerder heeft de aanvraag voor de ouders ingewilligd en de aanvraag voor eiseressen afgewezen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat tussen eiseressen en hun ouders en tussen eiseressen en referent geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing op eiseressen, omdat zij ouder dan 25 jaar zijn. Verweerder beschouwt kinderen van 25 jaar of ouder in beginsel niet als jongvolwassene. Daarnaast is geen sprake van bijzondere of medische omstandigheden die maken dat het aanhouden van de leeftijdsgrens van 25 jaar onredelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat deze leeftijdsgrens niet onredelijk is. [1] De omstandigheden van eiseressen dat zij nog studeren, geen inkomen hebben, zakgeld ontvangen van hun ouders en afhankelijk zijn van hun ouders, zijn voor verweerder niet voldoende om eiseressen aan te merken als jongvolwassenen. Verweerder verwacht van eiseressen, nu zij ouder zijn dan 25 jaar, dat zij zich zelfstandig kunnen staande houden, ook al hebben zij altijd bij hun ouders gewoond. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent en tussen eiseressen en hun ouders.
Beroepsgronden
4.
Eiseressen voeren aan dat verweerder hen ten onrechte niet heeft aangemerkt als jongvolwassenen. Zij zijn ten tijde van de aanvraag 26, 28 en 28 jaar oud. Het bestreden besluit is in strijd met jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het enkele feit dat eiseressen ouder zijn dan 25 jaar, betekent niet dat zij geen jongvolwassenen kunnen zijn. Het hanteren van de leeftijdsgrens van 25 jaar is weliswaar niet onredelijk, maar de beoordeling of er sprake is van jongvolwassenheid dient wel individueel te zijn. Eiseressen hebben altijd in gezinsverband met hun ouders samengewoond, hebben geen zelfstandig inkomen en hebben geen eigen gezin gesticht. Daarnaast zijn zij voor hun dagelijkse taken afhankelijk van hun ouders. Volgens eiseressen is de afwijzing van de mvv aanvraag enkel gebaseerd op de leeftijd van eiseressen en heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de gezinsverband en de culturele context. Daartoe verwijzen eiseressen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2021, waarbij wordt verwezen naar de verschillende uitspraken van het EHRM waarin gezinsleven wordt aangenomen van mensen van ouder dan 25 jaar. [2] Volgens eiseressen had verweerder in hun situatie van de leeftijdsgrens moeten afwijken.
Beleid van verweerder over jongvolwassenheid?
5. De rechtbank stelt vast dat van belang is of verweerder eiseressen aanmerkt als jongvolwassenen of niet. Volgens zijn beleid neemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
• niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Verweerder neemt aan dat sprake is van jongvolwassenheid bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Dat staat niet in het beleid maar in de toelichting op het besluit waarmee het beleid in 2016 werd gewijzigd.
Hoe heeft de Afdeling over dit beleid geoordeeld?
6. De Afdeling heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar oud om jongvolwassenheid aan te nemen – gelet op de jurisprudentie van het EHRM – niet onredelijk is. Wel oordeelt de Afdeling dat, omdat uit de jurisprudentie van het EHRM en het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt, verweerder bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenheid.
Oordeel rechtbank
7. De grens van ongeveer 25 jaar die verweerder hanteert is volgens de rechtbank in beginsel niet onredelijk. Onder verwijzing naar het oordeel van de Afdeling vraagt de rechtbank zich wel af of deze leeftijdsgrens in de situatie van eiseressen onverkort heeft kunnen hanteren.
8. Eiseressen hebben verwezen naar de toelichting op het WBV 2016/11, waarin staat dat met de beleidswijziging is beoogd beter aan te sluiten bij de jurisprudentie van het EHRM over de vaststelling van de familieband tussen ouders en hun jongvolwassen kinderen, waarbij wordt verwezen naar een aantal arresten van het EHRM.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft geconstateerd dat eiseressen geen jongvolwassene zijn omdat zij bij de aanvraag ouder dan 25 jaar oud waren. De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 april 2020 overwogen dat uit de rechtspraak van het EHRM en het daarop gebaseerde beleid volgt dat er geen harde leeftijdsgrens is met betrekking tot het jongvolwassenenbeleid. [3] Bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud moet op basis van de specifieke omstandigheden van het geval beoordeeld worden of sprake is van jongvolwassenheid. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, er gelet op het voorgaande niet kan worden volstaan met de constatering dat eiseressen geen jongvolwassene zijn omdat zij bij de aanvraag 26, 28 en 28 jaar oud waren op het moment van de mvv-aanvraag.
10. Verweerder betwist verder niet dat eiseressen, afgezien van de jongvolwassenheid, voldoen aan de in het beleid genoemde voorwaarden waaronder familieleven wordt aangenomen:
- eiseressen hebben altijd bij hun ouders gewoond;
- zij werken niet; en
- zij hebben (nog) geen eigen gezin gesticht.
De rechtbank wijst er daarbij nog op dat het EHRM in de hiervoor genoemde arresten aan deze omstandigheden een zwaar gewicht toekent bij het vaststellen van familieleven.
11.
De vraag of iemand als jongvolwassene wordt aangemerkt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Verweerder heeft nu alsnog een harde leeftijdsgrens getrokken bij het bereiken de leeftijd van 26 jaar. Verweerder had de omstandigheden die eiseressen hebben genoemd moeten meewegen bij de beoordeling of zij als jongvolwassenen dienen te worden aangemerkt, zoals bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheid en de mate van afhankelijkheid. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan is het standpunt van verweerder dat eiseressen geen jongvolwassene meer zijn ondeugdelijk gemotiveerd en is sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
12.
Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek komt de rechtbank daarom niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
13. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. Verweerder moet bij het nemen van een nieuw besluit rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.496, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.
2.Arrest van het EHRM van 20 september 2011, nr. 8000/08; EHRM van 21 oktober 1997, nr. 25404/94 en ECLI:NL:RBDHA:2021:4971.
3.ECLI:RVS:2020:996.