ECLI:NL:RBDHA:2021:17055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.1389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig vastgestelde bestuurlijke dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De Staatssecretaris had op 6 november 2020 een besluit genomen, maar dit bevatte geen informatie over de verschuldigde dwangsom. Verzoeker ging in beroep tegen het niet toekennen van deze dwangsom. Op 10 februari 2021 heeft de Staatssecretaris alsnog een dwangsombesluit genomen, maar verzoeker had inmiddels zijn beroep ingetrokken en vroeg om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, omdat de dwangsom uiteindelijk is vastgesteld, wat verzoeker wilde. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van verzoeker € 374,- bedragen, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor. De rechtbank oordeelt dat de samenhang tussen de procedures evident is en dat de Staatssecretaris niet kan ontkomen aan de verplichting om de proceskosten te vergoeden.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 374,- aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter L.M. Reijnierse en is op 3 november 2021 bekendgemaakt. Verzoeker heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1389
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat verzoeker heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 6 november 2020 een besluit genomen. Verzoeker is in beroep gegaan tegen het niet toekennen van een dwangsom. Op 10 februari 2021 heeft verweerder een dwangsombesluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder geeft in zijn schrijven van 1 maart 2021 aan dat hij niet bereid is om de proceskosten van verzoeker te vergoeden. Het beroepschrift moet volgens verweerder niet- ontvankelijk worden verklaard, om welke reden er geen proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken. Een ingebrekestelling op grond van artikel 4:17 van de Awb ziet niet op ambtshalve te nemen besluiten. Verweerder verwijst naar een uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).1 Verweerder merkt op dat het niet in behandeling nemen van een ingebrekestelling niet gelijk te stellen is aan een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een ingebrekestelling is namelijk geen aanvraag, dus de reactie daarop is geen besluit.
4. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar artikel 4:18 Awb, dat verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was dient vast te stellen. Dat is in dit geval niet (op tijd) gebeurd. Verweerder heeft op 6 november 2020 een besluit genomen waarbij aan verzoeker een asielvergunning is toegekend, maar verweerder heeft zich in dit besluit niet uitgelaten over de verschuldigde dwangsom. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat verzoeker hiertegen niet in beroep kon komen. Niet valt in te zien dat verzoeker geen beroep zou kunnen instellen tegen het besluit, nu daarin - zijns inziens - een bepaald element ten onrechte niet door verweerder is beoordeeld. De rechtbank ziet voorts niet in waarom zij onbevoegd zou zijn om vervolgens over dat beroep te oordelen.
5. Nu verweerder bij besluit van 10 februari 2021 alsnog een dwangsom heeft vastgesteld, is hij in feite tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoeker. Dat verweerder er in dit geval voor heeft gekozen om de dwangsom toe te kennen in een separate beschikking maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder nu geen proceskosten zou zijn verschuldigd aan verzoeker. De samenhang tussen beide procedures is evident.
6. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet betalen.
7. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0.5). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden geldt een wegingsfactor van 0,5. Verweerder dient de proceskosten van verzoeker te betalen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
03 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.