ECLI:NL:RBDHA:2021:17120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.12196 en 12200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning in het kader van het Working Holiday Scheme en opleggen terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Australische nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel 'Uitwisseling in het kader van het Working Holiday Scheme'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor dit verblijfsdoel. Eiseres had eerder contact gehad met de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en op basis van dat contact had zij de aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die haar deden geloven dat de aanvraag zou worden goedgekeurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning en dat het opleggen van een terugkeerbesluit niet onevenredig was. Eiseres had aangevoerd dat het terugkeerbesluit haar in de toekomst zou kunnen schaden, maar de rechtbank oordeelde dat deze gevolgen te onzeker waren om te concluderen dat het evenredigheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Eiseres kreeg wel vrijstelling van het griffierecht, omdat zij aan de voorwaarden daarvoor voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12196 en NL21.12200
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Mačkić).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘Uitwisseling in het kader van het Working Holiday Scheme’ (hierna ‘Uitwisseling WH’) afgewezen. Verweerder heeft verder bepaald dat eiseres Nederland en de Europese Unie binnen vier weken moet verlaten.
In het besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 1 juli 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan
de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
Inleiding
2. Eiseres heeft de Australische nationaliteit en is geboren op [1994] . In maart 2020 is zij met haar Nederlandse partner vanuit Italië naar Nederland gereisd. In verband met de coronalockdown kon zij na afloop van haar vrije termijn Nederland niet uitreizen. Omdat eiseres niet onrechtmatig in Nederland wilde verblijven, heeft zij telefonisch contact gezocht met verweerder. Dit heeft ertoe geleid dat zij de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘uitwisseling WH’ heeft ingediend.
Afwijzing aanvraag
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel Uitwisseling WH voldoet. Volgens verweerder was het primaire verblijfdoel van eiseres namelijk geen Uitwisseling WH, maar ‘tijdelijk verblijf in Nederland in afwachting van de mogelijkheid om door te reizen’.
4. Eiseres erkent dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met als doel Uitwisseling WH. Zij is echter van mening dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat zij op advies van verweerder deze aanvraag heeft ingediend en er daarom vanuit mocht gaan dat de aanvraag ook zou worden toegekend. Eiseres heeft er verder op gewezen dat als zij gezegd had dat ze de Nederlands cultuur had willen leren kennen, de aanvraag wel verleend zou zijn. Eiseres acht het niet terecht dat verweerder nu zo strikt kijkt naar de voorwaarden en niet wat welwillender is geweest, terwijl eiseres juist heeft gehandeld met de beste bedoelingen en niet onrechtmatig in Nederland wilde verblijven.
5. Ter zitting heeft eiseres nog toegelicht dat het grootste probleem voor haar is dat verweerder bij de afwijzing van de aanvraag een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Zij is van mening dat dat in haar omstandigheden onevenredig is en dat het terugkeerbesluit daarom achterwege had moeten blijven. Eiseres vindt het wrang dat ze door haar goede bedoelingen slechter af is dan wanneer zij geen verblijfsvergunning had aangevraagd. In dat geval had verweerder immers geen terugkeerbesluit opgelegd.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verblijfsdoel Uitwisseling WH. Dat dit mogelijk anders zou zijn geweest als eiseres had aangegeven dat zij in Nederland was om de cultuur te leren kennen maakt dit niet anders, omdat eiseres heeft erkend dat dit laatste niet haar doel was. De rechtbank gaat in haar beoordeling ook uit van de feiten zoals die daadwerkelijk zijn en niet zoals die hadden kunnen zijn. Dat verweerder te strikt is geweest in zijn beoordeling en welwillender had moeten zijn, volgt de rechtbank evenmin. Hieronder komt de rechtbank daar nog op terug, bij de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zijzelf en haar partner telefonisch contact hebben gehad met een medewerker van verweerder. Tijdens het telefoongesprek met de partner van eiseres heeft deze medewerker gesuggereerd de aanvraag met als doel Uitwisseling WH te doen, omdat dat de beste optie was. Verder heeft
eiseres verklaard dat de medewerker niet heeft gezegd dat eiseres deze verblijfsvergunning ook daadwerkelijk zou krijgen. Wel dacht eiseres op basis van wat de medewerker aangaf dat het goed zou komen als zij deze aanvraag zou doen. Deze gang van zaken is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarvoor is namelijk in de eerste plaats nodig dat door het bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.1 Van toezeggingen of andere uitlatingen of gedragingen waaruit eiseres mocht afleiden dat een verblijfsvergunning zou worden verleend is in dit geval geen sprake. De medewerker van verweerder heeft immers niet gezegd dat eiseres ook daadwerkelijk een verblijfsvergunning zou krijgen als zij het advies zou volgen om een aanvraag met als doel Uitwisseling WH te doen. De brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2021 waar eiseres naar verwijst maakt dat niet anders, omdat uit de brief niet blijkt dat ook een verblijfsvergunning wordt verleend als niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.
8. De rechtbank volgt eiseres ten slotte niet in haar stelling dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Uit artikel 27, eerste lid, van de Vw volgt dat als een aanvraag voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw wordt afgewezen, dit tevens als een terugkeerbesluit geldt. Dat betekent dat de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft en Nederland dient te verlaten binnen vier weken (artikel 62 van de Vw). Het voorgaande betekent dat verweerder in beginsel terecht een terugkeerbesluit aan eiseres heeft opgelegd. Dat verweerder hier in dit geval op grond van het evenredigheidsbeginsel van af had moeten zien volgt de rechtbank niet. Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel moet namelijk duidelijk zijn dat de gevolgen voor eiseres ook daadwerkelijk onevenredig zijn. Het ligt op de weg van eiseres om dat concreet te maken. Daarin is zij niet geslaagd. Eiseres heeft toegelicht dat zij op 7 december 2021 terug vliegt naar Australië en dat zij op termijn wil terugkeren naar Nederland of een ander Europees land. Eiseres vreest dat het door het terugkeerbesluit voor verweerder gemakkelijker is om in de toekomst een inreisverbod op te leggen, waardoor zij problemen kan ondervinden bij terugkeer. De eventuele gevolgen van het terugkeerbesluit in de toekomst staan echter niet vast. Dat eiseres door het terugkeerbesluit moeilijkheden ondervindt als zij wil terugkeren naar Europa vanwege werk of haar relatie is een onzekere toekomstige gebeurtenis en dit is onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de stelling van eiseres dat het wrang voelt dat zij nu een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen, terwijl dit niet het geval was geweest als zij helemaal geen aanvraag had gedaan, maakt dit evenmin dat verweerder had moeten afzien van het terugkeerbesluit. Ook dit leidt niet tot de conclusie dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden of dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen en daarbij een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen.
1. Dat volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606.
9. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
06 december 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.