ECLI:NL:RBDHA:2021:17121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL19.17360 en NL19.17361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen asielaanvragen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Nigeriaanse eisers, die in beroep waren gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank ontving op 25 juli 2019 twee beroepschriften tegen de besluiten van dezelfde datum. In een eerdere uitspraak op 22 augustus 2019 verklaarde de rechtbank de beroepen kennelijk ongegrond, maar na verzet van de eisers werd dit verzet op 31 oktober 2019 gegrond verklaard. Op 12 mei 2021 trokken de eisers hun beroepen in en vroegen om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de zaak vervolgens buiten zitting behandeld en geoordeeld dat de eisers recht hebben op een proceskostenvergoeding, omdat de bestreden besluiten zijn ingetrokken en er geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de besluiten in beginsel aan de beroepen tegemoetkomt, maar dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.122,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.17360 en NL19.17363

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres], V-nr. [nummer 1] , geboren op [geboortedatum 1] ,
en [eiser], V-nr. [nummer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , beiden van Nigeriaanse nationaliteit, eisers, (gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 25 juli 2019 twee beroepschriften ontvangen gericht tegen twee besluiten van verweerder van 25 juli 2019 (de bestreden besluiten). De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder verschillende zaaknummers.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 augustus 2019 de beroepen kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben eisers verzet ingesteld. Bij uitspraak van 31 oktober 2019 heeft de verzetsrechter het verzet gegrond verklaard.
Op 12 mei 2021 hebben eisers de beroepen ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft op 28 mei 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eisers hebben heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep.1 De rechtbank sluit het onderzoek en zal uitspraak doen buiten zitting. Het verzoek is gegrond.2
Standpunten
2. Verweerder heeft aangevoerd dat een proceskostenvergoeding niet in de rede ligt. De bestreden besluiten zijn niet herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Daarom is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. Het gaat om in beroep bestreden besluiten die zijn gewijzigd wegens veranderde
1. onder toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2 onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, Awb op grond van artikel 8:75a, derde lid, Awb
omstandigheden. Verweerder heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie.3 Eisers hebben de rechtbank bericht zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder aan de beroepen van eisers is tegemoetgekomen. De rechtbank stelt daarbij het volgende vast.
4. Niet in geschil is dat verweerder de bestreden besluiten, waarmee op de asielaanvragen van eisers is beslist, heeft ingetrokken en dat een nieuwe beslissing op de aanvragen zal worden genomen. Verweerder heeft de bestreden besluiten niet gewijzigd. De omstandigheid dat verweerder de bestreden besluiten heeft ingetrokken maakt dat daarmee in beginsel aan de beroepen is tegemoetgekomen.4 In dit geval doet zich geen bijzondere omstandigheid voor.
5.1
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of eisers aanspraak maken op een proceskostenvergoeding in beroep. De rechtbank zal zich ook uitlaten over een forfaitaire proceskostenvergoeding in verzet.
5.2.1
In de uitspraak waarnaar verweerder heeft verwezen, heeft de Afdeling beslist over de situatie waarin geen sprake is van een intrekking van het in die zaak bestreden besluit en waarbij het beroep werd gehandhaafd.5 In die zaak heeft verweerder de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn.6
5.2.2
In de onderhavige procedure is geen bezwaarprocedure gevolgd. Dat betekent dat artikel 7:15 van de Awb niet van toepassing is.
5.2.3
De rechtbank zal in deze uitspraak wel ingaan op de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken omdat, na interim measures door het EHRM aan Nederland, eisers alsnog zijn opgenomen in de nationale procedure in Nederland.7 8 9 Dit leidt tot het oordeel dat aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling in beroep. Uit de interim measures volgt namelijk dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met het (internationale) recht.10 Daarmee zijn de bestreden besluiten onrechtmatig genomen. De enkele omstandigheid dat het bestuursorgaan hiervan geen enkel verwijt treft is geen reden om een proceskostenveroordeling achterwege te laten.11 Eisers hebben, door gebruik te maken van hun recht om beroep in te stellen,
3 uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 8 april 2019 (Afdeling) met nummer 201806051/1 (
ECLI:NL:RVS:2019:1084) (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/%40114785/201806051-1-v3/)
4 zie onder meer
ECLI:NL:RVS:2005:AT9764, (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2005%3AAT9764&keyword=ecli%3Anl%3Acrvb%3A2005%3AAT9764)rechtsoverweging 2.3.1.
5 rechtsoverwegingen 1 en 1.1.
6 rechtsoverweging 1.2.
7 Europees Hof voor de Rechten van de Mens
8 interim measages zijn vragen van het EHRM aan een nationale overheid
9 overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening
10 vergelijk
ECLI:NL:CRVB:2017:2461, (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2017%3A2461&keyword=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2017%3A2461)rechtsoverweging 4.3.8.
11 uitspraken van onder meer de Centrale Raad van Beroep (
ECLI:NL:CRVB:2006:AU9306 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2006%3AAU9306&keyword=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2006%3AAU9306)en
ECLI:NL:CRVB:2012:BY6374) (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2012%3ABY6374&keyword=ECLI%3ANL%3ACRVB%3A2012%3ABY6374)en de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2012:BW2713) (https://opmaat.sdu.nl/book/SDU_SDUJ_j_JIN_2012_109/j_JIN_2012_109), rechtsoverweging 2.4.1.
bereikt wat zij voor ogen hadden, namelijk intrekking van de bestreden besluiten en alsnog een inhoudelijke beoordeling van hun aanvragen.
5.2.4
Verweerder wordt veroordeeld in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 748,- als kosten van verleende rechtsbijstand.12 De rechtbank merkt de zaken daarbij als samenhangende zaken aan.13
5.3
De verzetsrechter heeft bij de gegrondverklaring van het verzet geen forfaitaire proceskostenvergoeding uitgesproken. De rechtbank doet dit alsnog en veroordeelt verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het verzet in de beroepsprocedures redelijkerwijs hebben moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 374,- als kosten van verleende rechtsbijstand.14 De rechtbank merkt de zaken daarbij als samenhangende zaken aan.15
6. Er is geen griffierecht geheven.
12 onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend: 1 punt voor het beroepschrift x factor 1 x € 748,-
13 in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb
14 onder toepassing van het Bpb als volgt berekend: 1 punt voor het beroepschrift x factor 0,5 x € 748,-
15 in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.122,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 december 2021

Documentcode: DSR18545789

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 's-Gravenhage. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Coll: M.P.O. D: B