ECLI:NL:RBDHA:2021:17123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
19_6947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 september 2022, is de zaak behandeld tussen eiser, een persoon met psychische klachten, en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) als verweerder. Eiser had in twee zaken, SGR 19/6947 en SGR 21/221, beroep ingesteld tegen besluiten van de verweerder die hem geen WIA-uitkering toekenden per 9 november 2018 en een IVA-uitkering per 4 januari 2020. De rechtbank heeft de procesgang en de medische rapportages van deskundigen, waaronder verzekeringsarts K.C. Rammeloo en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing, zorgvuldig overwogen. De deskundigen concludeerden dat eiser op 9 november 2018 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, ondanks zijn psychische klachten. De rechtbank volgde de conclusies van de deskundigen en oordeelde dat de beperkingen van eiser correct waren ingeschat. Eiser had recht op een IVA-uitkering per 4 januari 2020, maar niet eerder. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en veroordeelde de Staat tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/6947 en SGR 21/221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

SGR 19/6947
Bij besluit van 12 maart 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 9 november 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 18 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 maart 2019 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 18 september 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 19 november 2020 nog nadere (medische) stukken ingezonden.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2020 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder verzocht de verzekeringsarts te laten reageren op de door eiser op 19 november 2020 ingezonden stukken.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend en daarbij de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Eiser heeft bij emailbericht van 8 april 2021 gereageerd op het aanvullend verweerschrift door middel van een verklaring van de trajectcoördinator Forensische zorg van Humanitas.
Bij brief van 26 mei 2021 heeft verweerder een aanvullende reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
SGR 21/221
Bij besluit van 7 mei 2020 heeft verweerder aan eiser per 4 januari 2020 een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten-uitkering (IVA) op grond van de WIA toegekend.
Bij besluit van 30 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 mei 2020 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 30 november 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
De rechtbank heeft verzekeringsarts K.C. Rammeloo, verbonden aan WPEX te Amersfoort benoemd als deskundige en aan haar verzocht een onderzoek in te stellen en hierover rapport uit te brengen. In overleg met deskundige Rammeloo is tevens psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing, eveneens verbonden aan WPEX, bij het onderzoek betrokken.
Op 23 februari 2022 hebben de deskundigen Rammeloo en Hernandez-Dwarkasing gezamenlijk rapport uitgebracht.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft verweerder de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van de deskundigen overgelegd.
Bij brief van 15 april 2022 heeft eiser gereageerd op het rapport van de deskundigen.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Bij emailbericht van 16 mei 2022 heeft eiser aangegeven dat hij een nadere zitting wil.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Schravesande.

Overwegingen

1. Eiser was van 1 januari 2016 tot 14 september 2016 als assistent kok werkzaam bij Café Restaurant Vandaag B.V. Op 9 november 2016 heeft hij zich vanuit de WW met psychische klachten ziek gemeld en is aan hem een Ziektewetuitkering toegekend.
SGR 19/6947
2.1
In verband met de beoordeling van eisers aanspraken op een WIA-uitkering heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser zeer uitgebreide psychosociale problematiek heeft en dat er sprake is van verminderd benutbare mogelijkheden. De functionele mogelijkheden zijn wisselend, maar als eiser zich op de juiste plek bevindt kan hij goed functioneren onder begeleiding. Eiser heeft beperkingen op het gebied van persoonlijk- en sociaal functioneren. In het bijzonder is hij aangewezen op routinematige activiteiten, een voorspelbare werksituatie zonder deadlines en productiepieken. Ook gelden er beperkingen ten aanzien van emotieregulatie, conflicthantering, samenwerking, solitaire functies en leidinggevende aspecten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML drie functies geduid, te weten de functies machinebediende kunststofverwerkende industrie (sbc-code: 271092), assembleerder installatie, motoren, voertuigen (sbc-code: 265110) en samensteller kunststof en rubberproducten (sbc-code: 271130). Eiser wordt voor deze functies met inachtneming van zijn beperkingen geschikt geacht. Met deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon geen verlies aan verdiencapaciteit oplevert, zodat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft bij het besluit van 12 maart 2019 geweigerd aan eiser per 9 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.4.
Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 28 augustus 2019 rapport uitgebracht. Deze arts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de verzekeringsarts een goed beeld heeft gehad van medische situatie van eiser. Uit het spreekuur en de door haar ontvangen informatie van de behandelaar zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot een andere belastbaarheid dan door de primaire verzekeringsarts is aangegeven. Niettemin acht de verzekeringsarts b&b op basis van de al bekende problematiek aanvullende beperkingen aan de orde, en wel ten aanzien van eigen gevoelens uiten en conflicthantering. De verzekeringsarts b&b heeft in verband met deze aanvullende beperkingen een nieuwe FML opgesteld.
2.5.
De arbeidsdeskundige b&b heeft zich op het standpunt dat eiser ook met de aanpassingen in de nieuwe FML onverminderd geschikt is te achten voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 18 september 2019, gelet op voormelde rapporten van de verzekeringsarts b&b en arbeidskundige b&b, zijn bij het primaire besluit van 12 maart 2019 ingenomen standpunt gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 9 november 2018 minder dan 35% bedraagt en dat daarom aan eiser per die datum geen WIA-uitkering kan worden toegekend.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft geconstateerd. Ten onrechte zijn geen beperkingen aangenomen op de aspecten concentreren van de aandacht en verdelen van de aandacht. Ook had op preventieve gronden een urenbeperking moeten worden aangenomen. Eiser heeft er op gewezen dat zijn klachten een reeds langer bestaand toestandsbeeld betreft. Hij heeft steeds geprobeerd te werken, maar door zijn beperkingen vanuit zijn psychische klachten kon hij het werk niet lang volhouden. Hij is emotioneel instabiel met een wisselend beloop. Hij is daardoor ook wisselend belastbaar en is er sprake (geweest) van decompensatie met uitval tot gevolg. Er is in feite sprake van doorlopende ziekte. Eiser is daarom van mening dat hij niet alleen voor langere tijd volledig arbeidsongeschikt is, maar zelfs al langere tijd duurzaam arbeidsongeschikt. In dit verband heeft eiser er op gewezen dat hij met ingang van 4 januari 2020 een IVA-uitkering toegekend heeft gekregen.
Eiser heeft voorts nog gewezen op de informatie van Parnassia van 31 juli 2019 waaruit volgens hem blijkt dat het met hem rond de datum in geding niet goed ging, dat de frequentie van behandelcontacten is verhoogd naar wekelijkse poliklinische gesprekken en dat hij vanaf januari 2019 weer in behandeling is bij de psycholoog omdat zijn psychische klachten zijn verergerd.
Voorts stelt eiser dat de geduide functies niet kan uitoefenen omdat die zijn belastbaarheid te boven gaan. Bij de functie van machinebediende kunststofverwerkende industrie wordt verwacht dat hij multifunctioneel inzetbaar is, hetgeen niet van hem kan worden verwacht. Bij de functies assembleerder installatie, motoren, voertuigen en samensteller kunststof en rubberproducten wordt voortdurend alertheid van hem verwacht.
SGR 21/221
5.1.
Eiser heeft zich bij brief van 4 januari 2020 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij verweerder.
5.2.
In verband met deze melding heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. In zijn rapport van 3 april 2020 concludeert deze arts dat de belastbaarheid van eiser verder is afgenomen op basis van dezelfde ziekteoorzaak. Daar waar tijdens de eerdere WIA-beoordeling er een stabiel beeld leek te zijn met mogelijkheden, wordt deze nu niet teruggezien. Het lijkt er op dat eiser de afgelopen jaren een zeer wisselend beeld in de belastbaarheid toont. Eiser heeft op dit moment veel moeite om zich staande te houden, ondanks de hulp die hem door behandelaren en begeleiders geboden wordt. Volgens Humanitas laat eiser ook in de afgelopen periode nog veel wisselingen zien, ook ten aanzien van herstelgedrag op basis van zijn onderliggende problematiek. Gezien het wisselende beeld is het volgens de verzekeringsarts niet goed mogelijk een duurzame belastbaarheid op te stellen. Verbetering van de duurzame belastbaarheid is in het eerstkomende en na het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten.
5.3.
Bij het primaire besluit van 16 april 2020 heeft verweerder aan eiser per 4 januari 2020 een IVA-uitkering op grond van de WIA toegekend.
5.4.
Naar het aanleiding van het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar, waarin eiser -kort gezegd- van mening is dat hij recht heeft op een IVA-uitkering per eerdere datum, heeft de verzekeringsarts b&b rapport uitgebracht. Daarin heeft deze arts geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft er op gewezen dat gezien het feit dat er medio 2019 in bezwaar besloten is dat er nog benutbare mogelijkheden waren, het niet plausibel en tevens niet mogelijk is om te bepalen of er eerder dan 4 januari 2020 een dermate verslechtering heeft plaatsgevonden dat er plotseling geen benutbare mogelijkheden waren.
6. Bij het bestreden besluit van 30 november 2020 heeft verweerder onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b, zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om eiser eerder dan 4 januari 2020 in aanmerking te laten komen voor de IVA-uitkering.
7. Eiser voert aan dat zijn klachten een al langer bestaand toestandsbeeld betreft. Vanaf zijn twaalfde levensjaar verbleef hij in diverse instellingen vanwege allerlei problematiek, zoals persoonlijkheidsproblematiek en gedragsproblematiek. Hij is emotioneel instabiel met een wisselend beloop. Hij is daardoor wisselend belastbaar en er sprake (geweest) van decompensatie met uitval als gevolg. Uit de verklaring van zijn begeleider blijkt dat het in 2019 helemaal niet goed met hem ging. Maar het ging in 2018 al niet goed met hem en hij heeft zich daarom vanaf januari 2019 weer onder behandeling gesteld van een psycholoog. Gezien zijn beperkingen en klachten is eiser van mening dat hij in ieder geval 52 weken voor 4 januari 2020 al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten en eigenlijk zelfs al eerder.
In beide zaken
8. Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiser op 9 november 2018 alsmede over de ingangsdatum van de toegekende IVA-uitkering, heeft de rechtbank aanleiding gezien om verzekeringsarts K.C. Rammeloo, verbonden aan WPEX te Amersfoort, te benoemen als deskundige en aan haar verzocht een onderzoek in te stellen en hierover rapport uit te brengen. In overleg met deskundige Rammeloo is tevens psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing, eveneens verbonden aan WPEX, bij het onderzoek betrokken.
9. Deskundigen Rammeloo en Hernandez-Dwarkasing hebben op 23 februari 2022 rapport uitgebracht. Hierin hebben de deskundigen geconcludeerd dat ten tijde van 9 november 2018 bij eiser sprake was van een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat er bijkomend sprake was van een gokstoornis, matig van ernst en een stoornis in het cannabisgebruik. Volgens de deskundigen was eiser op 9 november 2018 gebaat bij daginvulling en structuur. Daartoe was hij aangewezen op werkzaamheden waarbij sprake was van vaste, bekende werkwijzen, onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding, waarbij zo nodig kon worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden. Verder was hij aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veel deadlines of productiepieken en was hij beperkt in het omgaan met emoties van anderen, in het adequaat uiten van eigen emoties, in het hanteren van conflicten, in het samenwerken en ten aanzien van leidinggevende aspecten. Deze voorwaarden en beperkingen zijn door de verzekeringsarts b&b aangenomen. Gezien de bevindingen bij het gecombineerde psychiatrisch- en verzekeringsgeneeskundig onderzoek kunnen deze beperkingen en voorwaarden volgens de deskundigen als passend worden gezien bij eisers medische situatie op 9 november 2018. Voor een duurbeperking bestond volgens de deskundigen geen indicatie. Er was geen sprake van een energetisch beperking en ter preventie van overvraging waren de beperkingen in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk- en sociaal functioneren) van de FML voldoende. Daarbij was een urenbeperking af te raden, met het oog op de structuur en daginvulling die werk kon bieden.
De deskundigen hebben voorts geconcludeerd dat uit onderzoek een blijvende kwetsbaarheid, bestaande vanaf de vroege volwassenheid is gebleken. Steun, toezicht, structuur en stabiliteit bieden daarbij juist een bescherming tegen decompensatie en verslechtering. De kwetsbaarheid komt tot uitdrukking middels de in de FML beschreven beperkingen en voorwaarden voor werk. Deze zijn duurzaam van kracht zijn. Volgens de deskundigen is er geen indicatie om te spreken van een situatie van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Juist participatie binnen de geschetste voorwaarden en beperkingen kan bijdragen aan verbetering van klachten en behoud van functioneren, aldus de deskundigen.
10.1
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken [1] . Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
10.2.
De rechtbank ziet aanleiding om de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundigen te volgen. Zij overweegt in dat verband dat het onderzoek van de deskundigen zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies afdoende zijn gemotiveerd. Hetgeen eiser in reactie op dit rapport naar voren heeft gebracht geeft de rechtbank geen aanleiding de deskundigen niet te volgen. Eiser stelt dat bij hem sprake is van een chronische posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en dat de deskundigen hier geen rekening mee hebben gehouden. De rechtbank volgt eiser hier niet in. In het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden dat hiervan bij eiser sprake zou zijn ten tijde van de data hier in geding. Zo heeft de behandelend psycholoog in zijn rapport van 31 juli 2019 verschillende diagnoses bij eiser vastgesteld, maar heeft hij de diagnose PTSS daarin niet gesteld. Ditzelfde geldt voor de door de psychiater verbonden aan Parnassia gestelde diagnoses in diens rapport van 28 augustus 2017. Ook de verzekeringsartsen die eiser hebben onderzocht hebben de diagnose PTSS niet kunnen vaststellen.
Eiser heeft voorts gesteld dat de deskundigen geen antwoord hebben gegeven op de vraag van de rechtbank omtrent de wisselende belastbaarheid (vraag 6 van de vraagstelling). Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. De vraag van de rechtbank zag er op of er al eerder dan 3 januari 2020 sprake was van een zodanig wisselend beeld dat hij als gevolg hiervan geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had. Uit het antwoord van de deskundigen leidt de rechtbank af dat de kwetsbaarheid van eiser vanaf de vroege volwassenheid wordt ondervangen door de beperkingen zoals in de FML zijn neergelegd en dat er geen indicatie is, dus ook niet vanaf de vroege volwassenheid, om te spreken van een duurzame volledige arbeidsongeschiktheid eerder dan 3 januari 2020. Op basis van het antwoord van deskundigen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden geconcludeerd dat geen reden is om eiser eerder dan 3 januari 2020 volledig en duurzaam ongeschikt te achten.
10.3.
Gelet op de bevindingen en conclusies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de beperkingen van eiser ten tijde van 9 november 2018 juist heeft ingeschat en dat de beperkingen van eiser correct zijn weergegeven in de FML. Dit betekent tevens dat eiser per die datum geschikt moet worden geacht voor de functies zoals die door de arbeidsdeskundige zijn geduid. Voor zover er bij de functies sprake is van zogenoemde signaleringen heeft de arbeidsdeskundige b&b afdoende gemotiveerd dat er geen overschrijdingen zijn van de belastbaarheid van eiser.
10.4.
Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen heeft verweerder terecht geweigerd aan eiser per 9 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen.
10.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het deskundigenrapport geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat aan eiser eerder dan per 4 januari 2020 een IVA-uitkering had moeten worden toegekend door verweerder.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om schadevergoeding
13.1.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd [2] .
13.2.
De redelijke termijn neemt een aanvang met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Verweerder heeft het bezwaarschrift in de procedure met kenmerk SGR 19/6947 ontvangen op 25 april 2019 en heeft op 18 september 2019 een beslissing op het bezwaar genomen. De procedure is geëindigd met de uitspraak van heden, 10 oktober 2022. Daarmee heeft de procedure in totaal 3 jaar en (naar boven afgerond) 6 maanden geduurd, zodat de redelijke termijn is overschreden met 1 jaar en 6 maanden.
13.3.
De rechtbank stelt vast dat voormelde duur van de overschrijding geheel aan de rechtbank is toe te rekenen. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden, heeft eiser recht op een vergoeding van € 1.500,-.
13.4.
Verweerder heeft in de procedure met kenmerk SGR 21/221 het bezwaarschrift ontvangen op 7 mei 2020 en op 30 november 2020 een beslissing op het bezwaar genomen. De procedure is met de uitspraak van de rechtbank geëindigd op 10 oktober 2022. Daarmee heeft de procedure in totaal 2 jaar en 5 maanden geduurd, zodat de redelijke termijn met 5 maanden is overschreden. Nu de overschrijding van de redelijke termijn in deze procedure hoofdzakelijk is gelegen in de duur van de procedure bij de rechtbank, wordt de Staat veroordeeld in de vergoeding van de schade tot een bedrag van € 500,-.
13.5.
De rechtbank zal de Staat in voornoemde kosten veroordelen tot een totaalbedrag van € 2.000,-. De Staat dient ook de door eisers gemaakte proceskosten in verband met het verzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 2.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.