Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is sinds 3 november 2010 werkzaam als piloot voor de Turkse luchtvaatmaatschappij [naam luchtvaartmij] . Sinds april 2015 is eiser gezagvoerder.
Eiser kan als
first officerbij TUI Airlines Nederland NV (TUI) in dienst treden. In verband daarmee heeft TUI eiser op 24 augustus 2018 aangemeld bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voor een veiligheidsonderzoek in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie. Eiser woonde vanaf 1 november 2010 in Turkije. Inmiddels woont hij weer in Nederland.
2. Het veiligheidsonderzoek naar eiser zag op de periode van 24 augustus 2010 tot 24 augustus 2018. Gedurende bijna deze gehele periode woonde en werkte eiser als verkeersvlieger in Turkije. Het is voor verweerder niet mogelijk gebleken de politieke gegevensover eiser te verkrijgen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van Turkije. Dit komt doordat de AIVD geen samenwerkingsrelatie heeft met die diensten die voorziet in de uitwisseling van politieke gegevens. Daarom heeft verweerder geweigerd aan eiser een vvgb af te geven.
3. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van een samenwerkingsrelatie met Turkije onvoldoende grond is om hem geen vvgb te verstrekken. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om voldoende gegevens te vergaren. Verweerder heeft volstaan met het wijzen op het ontbreken van een samenwerkingsrelatie en is voorbijgegaan aan de wel beschikbare en door eiser zelf overgelegde gegevens. Eiser wijst in dit verband op de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1217) en 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1999). Daarnaast voert eiser aan dat de gevolgen van de weigering hem een vvgb te verstrekken onevenredig zijn. Bij de belangenafweging heeft verweerder ook onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het hem nu niet mogelijk wordt gemaakt om naar Nederland terug te keren en daar zijn beroep als verkeersvlieger uit te oefenen. Dit komt neer op een beroepsverbod. Verder stelt eiser dat het in strijd met het gelijkheidsbeginsel is dat personen die de helft van de beoordelingsperiode van acht jaar in een land waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat wel eigen informatie mogen aanleveren op basis waarvan een vvgb kan worden afgegeven. Ook is het bestreden besluit volgens eiser in strijd met het recht op vrije arbeidskeuze. Eiser heeft hiervoor naar meerdere bepalingen van nationaal en Europees recht verwezen.Verweerder is in het bestreden besluit niet op al die bepalingen ingegaan. Volgens eiser is de inperking van het recht op vrije arbeidskeuze in zijn geval onevenredig en disproportioneel. Eiser verzoekt de rechtbank het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vraag te stellen of de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken in strijd is met het sociaal grondrecht op vrije arbeidskeuze en het gelijkheidsbeginsel. 5. Verweerder blijft bij zijn weigering eiser een vvgb te verstrekken. Op de vraag van de rechtbank voorafgaand aan de zitting wat de betekenis van de (nieuwe) Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 (Bvo 2021) voor deze zaak is, heeft verweerder geantwoord dat die beleidsregel op grond van het overgangsrecht niet van toepassing is op lopende beroepsprocedures. Daarom is volgens hem de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2018 (Bvo 2018) van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Welke Beleidsregel is van toepassing?
6. De rechtbank stelt vast dat de Bvo 2021 in werking is getreden op een moment dat het bestreden besluit al was genomen. Volgens het overgangsrecht van artikel 6 van de Bvo 2021 blijft ten aanzien van veiligheidsonderzoeken die zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel de Bvo 2018 van toepassing, tenzij de toepassing van deze beleidsregel voor betrokkene gunstiger is. Deze bepaling geldt niet voor zaken die al aan de rechtbank zijn voorgelegd. De rechtbank moet in dit geval uitgaan van het recht dat gold op het moment van het bestreden besluit. Dit is de Bvo 2018. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting nog betoogd dat onder de Bvo 2021 het ontbreken van voldoende politieke gegevens niet aan het verstrekken van een vvgb in de weg zou hoeven staan en dat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid heeft het geschil finaal te beslechten. De rechtbank gaat hier niet in mee. Daarvoor is al redengevend dat de genoemde bepaling gaat over een gegrond beroep. Daarvan is hier geen sprake (zie verderop in deze uitspraak).
Heeft verweerder aan zijn inspanningsverplichting voldaan?
7. Gelet op het bijzondere karakter van vertrouwensfuncties is screening van personen die een dergelijke functie uitoefenen een zaak van nationale veiligheid. In artikel 8 van de Wet Veiligheidsonderzoeken (Wvo) is bepaald dat een vvgb slechts kan worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat uit artikel 8 van de Wvo voor verweerder de verplichting volgt zich in te spannen om alle beschikbare en aanvaardbare mogelijkheden tot verkrijging van voldoende gegevens aan te wenden.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval aan deze verplichting heeft voldaan. Hij heeft namelijk vastgesteld dat de AIVD niet met de veiligheidsdiensten in Turkije (in welk land eiser zo goed als de gehele afgelopen acht jaar voorafgaand aan het veiligheidsonderzoek heeft verbleven) samenwerkt. In het kader van het veiligheidsonderzoek kunnen dus geen gegevens worden uitgewisseld. Hierdoor is het niet mogelijk om politieke gegevens over eiser te verkrijgen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er voldoende waarborgen zijn om een vvgb te verstrekken.
9. Het gegeven dat de AIVD ervoor heeft gekozen om geen samenwerking met de Turkse veiligheidsdiensten aan te gaan, betekent niet dat de AIVD in dit geval tekort is geschoten bij het verzamelen van gegevens. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom er in dit geval voor is gekozen geen samenwerking aan te gaan. Daarbij heeft verweerder gelet op de democratische inbedding van de Turkse inlichtingen-en veiligheidsdiensten, de manier waarop deze diensten de mensenrechten respecteren, de kwaliteit van de gegevens die deze diensten verstrekken en de wijze waarop deze diensten omgaan met vertrouwelijke gegevens. Verweerder acht uitwisseling van gegevens met deze inlichtingen-en veiligheidsdiensten nog niet verantwoord omdat de politiek-maatschappelijke situatie in Turkije dit niet toelaat. Het gevolg hiervan (te weten dat er geen politieke gegevens over eisers verblijf in Turkije bekend zijn en er dus onvoldoende informatie is voor de gevraagde vvgb) maakt niet dat verweerder onjuist heeft gehandeld of tekort is geschoten in zijn verplichtingen.
10. Aan de door eiser overgelegde gegevens komt niet de betekenis toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Onder verwijzing naar de door eiser aangehaalde uitspraak van 10 mei 2017 overweegt de rechtbank dat het zo kan zijn dat uit de door eiser overgelegde gegevens niet blijkt van bezwaren voor het afgeven van een vvgb. Dit betekent nog niet dat verweerder daarmee voldoende gegevens heeft om te kunnen beoordelen of eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde gegevens geen alternatief kunnen zijn voor de benodigde politieke gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wvo.
Zijn de gevolgen voor eiser onevenredig?
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de weigering voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de Bvo 2018 te dienen belangen. Het uitgangspunt dat het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser is, gelet op het bijzondere karakter van de vertrouwensfunctie, niet onredelijk. Niet gebleken is van omstandigheden die in dit geval een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser op een paar maanden na de gehele beoordelingsperiode van acht jaar buiten Nederland heeft gewoond in een land waarmee geen samenwerkingsrelatie bestaat. Verder is het inherent aan de systematiek van de Wvo dat eiser als gevolg van de weigering van de verklaring zijn functie als piloot in Nederland niet kan uitoefenen.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de weigering hem een vvgb te verstrekken in feite neerkomt op een beroepsverbod. Zij begrijpt de wens van eiser om voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij te werken. Echter, gelet op het internationale karakter van zijn functie is eiser niet aangewezen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dat eiser als gezagvoerder een onberispelijke staat van dienst heeft en de nationale veiligheid volgens hem niet in gevaar komt als de vvgb aan hem wordt verstrekt, kan niet tot het ermee beoogde doel leiden. Verweerder kan nu juist door het ontbreken van politieke gegevens over de periode dat hij vanaf november 2010 in Turkije heeft verbleven niet vaststellen dat eiser geen gevaar voor de nationale veiligheid vormt. Ook eisers betoog dat hij in de functie van gezagvoerder voor luchtvaatmaatschappij [naam luchtvaartmij] ook al toegang had tot de beveiligde gebieden op Schiphol kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat een verschil bestaat tussen de autorisatie en bevoegdheden van verkeersvliegers die werkzaam zijn bij een buitenlandse luchtvaartmaatschappij ten opzichte van verkeersvliegers die werken voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel?
13. Verder overweegt de rechtbank dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen die ongelijk worden behandeld. Ondanks een ontbrekende periode kan op grond van artikel 3, derde lid, van de Bvo 2018 alsnog een vvgb worden afgegeven, indien er toch voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Uit de toelichting op de Bvo 2018 volgt dat in zo’n geval vereist is dat de betrokkene en/of diens partner ten minste gedurende de helft van de beoordelingsperiode, in dit geval vier jaar, in Nederland heeft verbleven of in een land met een inlichtingen- of veiligheidsdienst waarmee Nederland samenwerkt. Eiser voldoet hier niet aan. Daaruit blijkt al dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Dat eiser geen eigen informatie mag aanleveren, maakt dan ook niet dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Beperking vrije arbeidskeuze gerechtvaardigd?
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit alleen is ingegaan op het betoog dat de weigering eiser een vggb te verlenen in strijd is met artikel 19 van de Grondwet. Eerst in het verweerschrift heeft verweerder een reactie gegeven op de Europeesrechtelijke bepalingen die eiser in bezwaar had aangehaald. Verweerder heeft het bestreden besluit in zoverre dus niet goed gemotiveerd. Anders dan verweerder ziet de rechtbank hierin een motiveringsgebrek. Overigens heeft verweerder op de zitting weliswaar niet erkend dat er sprake is van een motiveringsgebrek, maar heeft hij wel aangegeven dat de motivering in het bestreden besluit beter had gekund.
15. De rechtbank zal het bestreden besluit echter in stand laten. Zij vindt het namelijk aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld.Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting alsnog uitgelegd waarom het beroep op de genoemde Europeesrechtelijke bepalingen niet kan slagen. Vaststaat dat het recht op vrije arbeidskeuze kan worden beperkt bij of krachtens de wet. Artikel 8 van de Wvo, gelezen in samenhang met artikel 4 van de Wvo, is zo’n beperking. De rechtbank is van oordeel dat de beperking van het recht op vrije arbeidskeuze in dit geval in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht in het belang van de nationale veiligheid. De beperking is dan ook gerechtvaardigd. Verweerder heeft in zijn verweerschrift ter vergelijking nog verwezen naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 31 augustus 2018, waarin deze heeft geoordeeld dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 van het EVRM in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht in het belang van de veiligheid, en zich op het standpunt gesteld dat hetzelfde kan worden gesteld ten aanzien van het recht op vrije arbeidskeuze. De rechtbank is het hiermee eens. Tegen deze achtergrond kan het beroep van eiser op de notitie van prof. dr. K. Boonstra van 4 september 2019, wat daar ook van zij, niet slagen.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Zij twijfelt er namelijk niet over dat de wijze waarop het recht op vrije arbeidskeuze in dit geval wordt beperkt in overeenstemming is met internationale regelgeving. De rechtbank wijst het verzoek van eiser dan ook af.
17. Het beroep is ongegrond. Toch heeft eiser recht op vergoeding van het griffierecht. Ook moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Het bestreden besluit bevat immers een gebrek dat de rechtbank passeert. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde van
€ 748,- per punt en wegingsfactor 1).