ECLI:NL:RBDHA:2021:17138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, die van 26 februari 2001 tot 1 maart 2018 als administratief medewerker werkte, meldde zich op 27 augustus 2018 ziek met diverse klachten, waaronder nek-, rug- en knieklachten. De uitkering werd per 4 oktober 2019 beëindigd, maar na bezwaar werd deze datum aangepast naar 4 juni 2020. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in.

De rechtbank beoordeelde of het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen was uitgevoerd zorgvuldig was en of de conclusie dat eiser meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, juist was. Eiser voerde aan dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld en dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser adequaat hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe medische feiten waren die tot een andere conclusie konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 4 juni 2020.

De rechtbank oordeelde verder dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hadden vastgesteld en dat de functies die aan hem waren toegewezen, binnen zijn belastbaarheid vielen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank bepaalde dat het griffierecht van € 48,- aan eiser vergoed moest worden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart),

Procesverloop

In het besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 4 oktober 2019 beëindigd.
In het besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard waarbij de ZW-uitkering per 4 juni 2020 is beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Eiser werkte van 26 februari 2001 tot en met 1 maart 2018 als administratief medewerker voor gemiddeld 29,64 uur per week. Op 27 augustus 2018 heeft hij zich ziek gemeld met nek-, rug- en knieklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser is ook bekend met hartproblematiek, het syndroom van Tietze, fibromyalgie en het prikkelbaar darm syndroom (PDS). Verweerder heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Nadat eiser een jaar ziek was, heeft verweerder beoordeeld of hij nog recht heeft op een ZW-uitkering. Dit wordt de eerstejaars ZW-beoordeling genoemd.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 4 oktober 2019 beëindigd omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser wordt in dit besluit geschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk (de functie administratief medewerker). Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 16 juli 2019 en op het rapport van arbeidsdeskundige van
2 september 2019. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Naar aanleiding van dit bezwaar is een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 18 maart 2020 een rapport opgesteld en de arbeidsdeskundige b&b op 20 maart 2020. De arbeidsdeskundige b&b vindt dat eiser niet geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk. Wel vindt hij eiser geschikt voor het verrichten van een aantal voorbeeldfuncties. Met deze functies kan eiser eveneens meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij brief van 23 maart 2020 heeft verweerder dat gewijzigde standpunt van de arbeidsdeskundige b&b aan eiser meegedeeld. Eiser heeft hierop gereageerd, waarna de verzekeringsarts b&b op 19 april 2020 een nader rapport heeft uitgebracht. De arbeidsdeskundige b&b heeft op 30 april 2020 een nader rapport uitgebracht.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij bij zijn standpunt blijft dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Wel is de datum van de beëindiging van de ZW-uitkering aangepast. De uitkering is nu per 4 juni 2020 beëindigd. Daarom heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
3. Eiser heeft zich in de tussentijd op 29 maart 2020 nogmaals ziekgemeld bij verweerder. Hierbij heeft hij aangegeven met ingang van 30 maart 2020 ziek te zijn.
Verweerder heeft deze ziekmelding bij besluit van 8 juli 2020 niet in behandeling genomen. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, waarna het hiertegen door eiser ingediende beroep (SGR 20/5203) bij uitspraak van deze rechtbank van 5 februari 2021 kennelijk ongegrond is verklaard. Hiertegen heeft eiser een verzetschrift ingediend.
Standpunt van eiser.
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Uit hetgeen eiser in beroep aanvoert, leidt de rechtbank af dat eiser het medisch onderzoek onzorgvuldig vindt en de medische beoordeling onjuist. Eiser voert onder meer aan dat het dagverhaal zoals dat is vermeld in het rapport van de eerste verzekeringsarts, te rooskleurig is. Het betrof net een ‘goede’ dag waarop hij meer kon dan normaal het geval is. Een dergelijk dag komt over het algemeen maar één keer per week voor. Dit heeft hij op het spreekuur ook aangegeven.
3.2
Eiser voert tevens aan dat de klachten aan zijn rechterknie dusdanig zijn toegenomen dat hij hiervoor een knieoperatie moet ondergaan ter verkrijging van een knieprothese. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat deze operatie uiteindelijk in september 2020 heeft plaatsgevonden.
3.3
Eiser vindt dat hij met alle klachten die hij heeft in de ZW hoort. Hij heeft in dit verband ook opgemerkt dat hij er geestelijk en lichamelijk per 4 juni 2020 slechter voorstond dan per de datum ziekmelding. Eiser heeft alle klachten en de aandoeningen die hij heeft, opgesomd in het beroepschrift en ook ter zitting naar voren gebracht. De medicatie die hij hiervoor gebruikt en de beperkingen die hij door die klachten en aandoeningen heeft, zorgen ervoor dat eiser kortademig, moe en duizelig is. Ook heeft hij last van hoofdpijn en kan hij slecht tegen spanningen, hetgeen zich uit in stress, concentratie- en geheugenproblemen. Eiser vraagt zich daarom af waarom de verzekeringsarts b&b in zijn rapport aangeeft dat hij niet voldoet aan de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’. Hierbij heeft hij ook de impact van de hartklachten en het syndroom van Tietze naar voren gebracht. Eiser heeft in beroep medische informatie ingediend van zijn behandelaars. Ook heeft eiser algemene informatie ingediend over fibromyalgie, het syndroom van Tietze, knie- en hartklachten.
3.4
Ter zitting heeft eiser gereageerd op het door verweerder bij het verweerschrift overgelegde aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 augustus 2020. Kort samengevat komt het betoog van eiser erop neer dat hij vindt dat deze arts zijn klachten en beperkingen heeft onderschat. Eiser stelt door de knieklachten niet alleen moeite te hebben met lopen en staan, maar ook met zitten. Hij ziet zichzelf dan ook niet werken in de functie heftruckchauffeur omdat in deze functie veel moet worden gezeten. Dit geldt volgens eiser ook voor de administratieve functies die de arbeidsdeskundige b&b passend voor hem vindt.
Beoordeling door de rechtbank.
4. Bij de beoordeling van het beroep is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de geduide functies per de datum in geding juist is. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt de datum 4 juni 2020. Dit is de datum in geding.
6.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
6.2
Verder stelt de rechtbank voorop dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen beperkingen voor arbeid voor de betrokkene af te leiden en in de FML op te nemen, ongeacht hoe eiser zijn klachten subjectief ervaart en/of verwoordt.
7. Eiser is op 12 juli 2019 op het spreekuur van de eerste verzekeringsarts zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht. Uit het rapport van de verzekeringsarts volgt dat zij eiser vanwege zijn lichamelijke klachten op diverse punten beperkt acht. Eiser is beperkt voor zware fysieke belastingen, zoals lang lopen en lang staan en onregelmatige diensten. Er zijn in de FML van 14 juli 2019 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Eiser is volgens de eerste verzekeringsarts aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Ook is eiser beperkt voor frequent reiken en buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, staan tijdens het werk en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Bij de onderdelen knielen of hurken, zitten tijdens het werk en perioden van het etmaal, heeft de verzekeringsarts in de FML van 14 juli 2019 aanvullende toelichtingen vermeld waarmee bij het duiden van functies rekening moet worden gehouden.
8.1
Het rapport van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossieronderzoek en de hoorzittingen van 14 januari 2020 en 10 maart 2020. Verder is op 14 januari 2020 een lichamelijk onderzoek verricht en is op beide datums aandacht besteed aan de psychische status van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft ook kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie van zijn behandelaars. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat de beperkingen in de FML op adequate wijze zijn weergegeven door de eerste verzekeringsarts. De beperkingen gaan volgens de verzekeringsarts b&b in op de door eiser ervaren belemmeringen, met name op de spier- en knieklachten. De vastgestelde beperkingen hebben ook betrekking op het syndroom van Tietze, de kortademigheid bij zwaardere inspanning en de PDS. Verder heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport gemotiveerd uiteengezet dat een medische urenbeperking niet van toepassing is.
8.2
Uit het in bezwaar door de verzekeringsarts b&b uitgebrachte tweede rapport blijkt dat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding ziet om de FML aan te passen. De verzekeringsarts b&b vindt dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten. Er zijn geen nieuwe medische feiten ingebracht die tot een ander standpunt leiden. De verzekeringsarts b&b wijst er op dat het niet zozeer gaat om de ervaren beperkingen, maar om de objectieve bepaling van beperkingen door nauwkeurige anamnese, medische informatie en aanvullend onderzoek.
8.3
Omdat de verzekeringsarts b&b in de bezwaarfase geen oordeel heeft gegeven over het medische toestandsbeeld van eiser per de nieuwe datum in geding (4 juni 2020), is het beroepschrift en de door eiser in beroep overgelegde medische informatie voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Verweerder heeft de verzekeringsarts b&b verzocht om te beoordelen of de FML van 14 juli 2019 nog steeds geldt op 4 juni 2020.
8.4
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding hiervan op 4 augustus 2020 een nader rapport uitgebracht. Hij heeft de medische informatie bestudeerd en hij heeft gereageerd op de beroepsgronden. De stukken en beroepsgronden geven de verzekeringsarts b&b geen nieuwe inzichten omdat de aandoeningen van eiser al bekend waren en ook bij de heroverweging zijn betrokken. De beperkingen in de FML van 14 juli 2019 gelden ook op 20 juli 2020 (lees: 4 juni 2020). Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b vindt het aannemelijk dat de knieklachten zijn verergerd, gezien de geplande knieprothese. Verder vindt hij het plausibel dat de beperkingen gelijk zijn gebleven. Er zijn in de FML namelijk al diverse beperkingen geduid voor de knieklachten, zoals voor tillen en staan. Ook de overgelegde medische informatie met betrekking tot de andere klachten en aandoeningen leiden niet tot een ander standpunt. Die informatie was bekend en daarmee is rekening gehouden bij de vaststelling van de belastbaarheid.
9.1
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of onvolledig was. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht, er hebben hoorzittingen plaatsgevonden waarbij eiser uitgebreid aan het woord is geweest en eiser is door de verzekeringsarts b&b zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. In aanvulling hierop heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van alle door eiser ingebrachte medische informatie, welke informatie hij in zijn laatste rapport van 4 augustus 2020 afdoende heeft afgezet tegen de nieuwe datum in geding (4 juni 2020). De rechtbank vindt verder dat in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 18 maart 2020, aangevuld met de rapporten van 19 april 2020 en 4 augustus 2020, de bevindingen van het medisch onderzoek helder staan omschreven. De verzekeringsarts b&b is ingegaan op alle bezwaargronden en ook op de door eiser in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie van de behandelaars. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende uitgelegd waarom er naast de reeds aangenomen beperkingen op psychisch en lichamelijk gebied, geen extra beperkingen worden aangenomen per de datum in geding 4 juni 2020. Ook wordt uitgelegd waarom de klachten van eiser niet van zodanige aard zijn dat hij niet als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. Volgens de verzekeringsarts b&b voldoet eiser niet aan de uitzonderingscriteria die vermeld staan in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er is daarom geen sprake van de situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Het feit dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen.
9.2
De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser niet juist zou hebben vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 4 augustus 2020 afdoende toegelicht dat de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML van 14 juli 2019 ook van toepassing zijn per
4 juni 2020. Er zijn met betrekking tot de lichamelijke klachten diverse beperkingen in de FML geduid. Deze beperkingen hebben zowel betrekking op de knieklachten als ook op de andere lichamelijke klachten zoals het syndroom van Tietze en de PDS. Ook zijn enige beperkingen op psychisch gebied geduid. Het standpunt van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperking die hij heeft ten aanzien van zitten volgt de rechtbank niet. Zij verwijst in dit verband naar de toelichting bij onderdeel 5.2.0 (zitten tijdens het werk) van de FML waarin de verzekeringsarts heeft vermeld dat eiser de ruimte moet krijgen voor het strekken van zijn benen en waaruit volgt dat het zitten dient te worden afgewisseld met staan en lopen. Het is niet objectief gebleken dat eiser hiermee en met de andere beperkingen tekort is gedaan.
9.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser op lichamelijk dan wel psychisch gebied, beperkter dient te worden geacht dan verweerder heeft gedaan. Zoals ook uit het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 augustus 2020 blijkt, zijn de hierin verwoorde klachten bekend en daarmee is ook rekening gehouden bij de bepaling van eisers belastbaarheid.
9.4
Dat eiser zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiser van zijn klachten, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. [1] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
9.5
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding (4 juni 2020).
10.1
De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 20 maart 2020 zijn geduid. Het gaat om de functies administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270), boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) en de reservefuncties wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBC-code 111160).
10.2
De rechtbank stelt voorop dat zij er vanuit gaat dat de verzekeringsartsen de beperkingen conform eisers belastbaarheid hebben vastgesteld. Dit volgt immers uit de beoordeling van het medisch onderzoek zoals hierboven weergegeven onder 9.1 tot en met 9.5. Op basis van die beperkingen (zie de FML van 14 juli 2019) heeft de arbeidsdeskundige b&b de functies geduid die passen bij de belastbaarheid van eiser. Waar sprake is van een signalering, is door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 20 maart 2020 op inzichtelijke wijze toegelicht waarom geen sprake is van een ontoelaatbare overschrijding van de maximale belasting van eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
Conclusie.
11. Gelet op al het voorgaande geeft de rechtbank eiser geen gelijk en verklaart de rechtbank zijn beroep ongegrond. De beëindiging van de ZW-uitkering per 4 juni 2020 blijft dus in stand.
12. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 8.3 en 8.4 is pas in beroep een deugdelijke medische motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Dit gebrek zal worden gepasseerd met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met dezelfde inhoud zijn genomen. Het bestreden besluit wordt om die reden in stand gelaten.
13. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien te bepalen dat verweerder het in beroep betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser vergoedt. Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage:
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.