Overwegingen
1. Eiseres stelt van Noord-Koreaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Noord-Korea heeft verlaten omdat ze een man heeft vermoord die haar moeder seksueel wilde misbruiken en bang is daarvoor tot de doodstraf te worden veroordeeld. Na een verblijf van 19 jaar in China is zij met de hulp van een reisagent naar Nederland vertrokken.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-Identiteit, nationaliteit en herkomst;
-Incident in Noord-Korea en problemen ten gevolge van dit incident.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. Hoewel eiseres geen documenten heeft overgelegd die hier op zien, heeft zij consistente en gedetailleerde verklaringen afgelegd over haar land van herkomst en de plaatsen waarin zij heeft gewoond. Verweerder gaat er vanuit dat eiseres zowel de Noord-Koreaanse als de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft. Ook de verklaringen over het incident in Noord-Korea en de problemen als gevolg van dit incident worden geloofwaardig geacht.
3. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres bescherming kan krijgen in Zuid-Korea. Hij heeft hiervoor verwezen naar openbare informatie, waaronder het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 25 januari 2006. Daaruit blijkt dat Noord-Koreanen op grond van de Zuid-Koreaanse grondwet van 17 juli 1948 van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten. Daarnaast geldt er een aanvullende
beschermingsregeling in Zuid-Korea ten aanzien van voormalig inwoners van
Noord-Korea. Uit brieven van 6 november 2013 en 30 september 2014 van het ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat personen uit Noord-Korea door Zuid-Korea als
eigen onderdanen worden beschouwd. Zuid-Korea zet geen onderdanen uit naar NoordKorea. Dat betekent volgens verweerder dat schending van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, niet aan de orde is.
4. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan vinden in de stelling van verweerder dat vaststaat dat zij de Zuid-Koreaanse nationaliteit heeft en daarom in veiligheid naar dit land kan vertrekken. De besluitvorming in dezen is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder erkent dat de verdenking van de moord die eiseres beging in Noord-Korea kan leiden tot berechting en bestraffing in Zuid-Korea, maar deed geen onderzoek of dit proces voor haar als vluchtelinge wel zal voldoen aan de eisen van een eerlijk proces. Ook is onvoldoende onderzoek gedaan naar de consequenties van deze daad voor het ontvangen van humanitaire hulp, terwijl wel wordt erkend dat zij
door het begaan daarvan mogelijk niet alle hulp zal krijgen. Eiseres verwacht daardoor in Zuid-Korea aanzienlijke problemen te ondervinden. Zij verzoekt het beroep gegrond te verklaren en het besluit te vernietigen.
5. In het verweerschrift voert verweerder aan dat in het bestreden besluit is meegewogen dat de eventuele uitkomst van een veiligheidsonderzoek niet maakt dat eiseres
haar Zuid-Koreaanse nationaliteit niet behoudt. Ten aanzien van de vrees van eiseres voor een oneerlijk proces merkt verweerder op dat zij die vrees niet eerder heeft uitgesproken.
De keuze om destijds niet naar Zuid-Korea te gaan, was niet gelegen in enige vrees maar in de aanbeveling van de dominee. Voorts heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd dat zij te vrezen heeft voor een oneerlijk proces. Verweerder kan daarbij uit openbare
bronnen niet opmaken dat eiseres te vrezen heeft voor een schending van
artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gelet op het rechtssysteem in Zuid-Korea. Uit het meest
recente US State Departement Report uit 2019 volgt niet dat het rechtssysteem dermate
tekortschiet dat verweerder niet van het beschermingsalternatief kan uitgaan. Verweerder wijst er ook op dat Zuid-Korea voor wat betreft een juiste toepassing van de Rule
of Law hoog staat geplaatst op ranglijsten (Rule of Law Index 2017-2018).
Voorts ontbreekt enige onderbouwing dat eiseres bij terugkeer te vrezen heeft
voor een schending in de zin van artikel 3 van het EVRM omdat zij mogelijk niet alle
humanitaire hulp zal krijgen waar Noord-Koreanen aanspraak op kunnen
maken. In het bestreden besluit is opgemerkt dat eiseres aanspraak kan
maken op alle voorzieningen en hulp waarop alle Zuid-Koreanen aanspraak
kunnen maken. Niet is gebleken dat terugkeer voor eiseres in dat geval leidt
tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Zuid-Korea staat hoog gepositioneerd in
de Human Development Index en niet kan worden ingezien dat verweerder
Zuid-Korea gelet op de sociaaleconomische situatie niet als
beschermingsalternatief kan aanmerken.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Vaststaat dat eiseres de Noord-Koreaanse nationaliteit heeft. Verder is, na de behandeling ter zitting, niet langer in geschil dat eiseres van rechtswege ook de ZuidKoreaanse nationaliteit heeft. Verweerder heeft aan eiseres een beschermingsalternatief in Zuid-Korea tegengeworpen. In deze zaak gaat het erom of verweerder dat terecht heeft gedaan, nu eiseres zich op het standpunt stelt dat zij in ZuidKorea een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat risico loopt eiseres volgens haar om twee redenen: het veiligheidsonderzoek dat bij binnenkomst in Zuid-Korea naar haar wordt uitgevoerd en de omstandigheden van haar verblijf.
8. Artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 bepaalt dat bij de beoordeling van een aanvraag onder meer rekening wordt gehouden met de vraag of in
redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan
stellen van een ander land waar hij zich op zijn nationaliteit kan beroepen.
9. In de uitspraak van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) overwogen dat artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 gelijk te stellen is met artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 (vervallen per 20 juli 2015). Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat bedoeld is een andere invulling te geven aan artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 dan aan het voorheen geldende artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV 2000 (Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 3). 10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling over artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder e, van het VV (oud), zie de uitspraken van 18 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2815),11 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2954) en 28 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1240), volgt dat bij het tegenwerpen van een beschermingsalternatief alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden bij de beoordeling dienen te worden betrokken, waarbij in de hierboven genoemde uitspraak van 8 oktober 2020 een uitzondering wordt gemaakt voor medische omstandigheden. In Werkinstructie 2014/10 is opgenomen dat de bewijslast bij het tegenwerpen van een beschermingsalternatief in beginsel bij de overheid ligt. 11. Partijen gaan er van uit dat eiseres bij binnenkomst een veiligheidsonderzoek zal ondergaan dat standaard wordt uitgevoerd bij personen met de Noord-Koreaanse nationaliteit die in Zuid-Korea bescherming zoeken. Voor Noord-Koreaanse personen geldt in Zuid-Korea verder ook een aparte regeling, ‘The Act on the Protection and Settlement Support of Residents Escaping From North Korea’ (Protection Act). Eiseres heeft informatie overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). Zij wijst op artikel 9 van de Protection Act waaruit blijkt dat verdachten van onder meer niet-politieke moord mogelijk niet in aanmerking komen voor bescherming op grond van het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap. Ook is van belang dat wordt genoemd dat extra onderzoek plaatsvindt bij afwezigheid van langer dan 10 jaar van het Koreaanse schiereiland. Ten slotte heeft eiseres naar voren gebracht dat zij vreest dat haar geen eerlijk proces te wachten staat.
12. De rechtbank acht door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitkomst van het veiligheidsonderzoek er niet toe zal leiden dat eiseres de Zuid-Koreaanse nationaliteit zal verliezen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de brief van 30 september 2014 van Bureau Land en Taal (thans Team Onderzoek en Expertise Land en Taal). Er is geen informatie ingebracht waaruit zou volgen dat niet meer van deze brief mag worden uitgegaan. Wel zal het mogelijk zijn dat eiseres voor het door haar gepleegde misdrijf vervolgd en bestraft zal worden. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat haar geen eerlijk proces te wachten staat of dat een onevenredige straf zal worden opgelegd. Met zijn verwijzingen naar het US State Departement Report uit 2019 en de Rule of Law Index 2017-2018 heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit openbare bronnen niet is op te maken dat eiseres te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 van het EVRM gelet op het rechtssysteem in Zuid-Korea. Over de afwezigheid van 10 jaar van het Koreaanse schiereiland heeft verweerder aangevoerd dat het veiligheidsonderzoek zich richt op de vraag of een betrokkene elders verblijfsrechten heeft verkregen of een andere nationaliteit. Omdat eiseres heeft verklaard illegaal in China te hebben gewoond is hier geen sprake van, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder dat het onderzoek hierom niet zal afdoen aan het verkrijgen van de Koreaanse nationaliteit voor eiseres.
Omstandigheden van het verblijf
13. De uitkomst van het veiligheidsonderzoek kan er wel toe leiden dat eiseres niet op alle humanitaire hulp voor Noord-Koreanen aanspraak kan maken, aldus verweerder in het bestreden besluit. Tussen partijen is in geschil wat dit betekent voor de situatie van eiseres, in het bijzonder of er gegronde vrees is voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft gewezen op artikel 9 van de Protection Act. Op basis daarvan kan zij, als verdachte van een niet-politieke moord, namelijk niet op alle humanitaire hulp aanspraak maken. Verder heeft zij nog andere concrete indicaties genoemd: zij heeft geen sociaal netwerk en is kwetsbaar door een traumatisch verleden. Daarnaast heeft eiseres gewezen op algemene informatie. Zij heeft een artikel uit Trouw, van 29 december 2018, aangehaald, waarin is beschreven dat data van Koreaanse vluchtelingen uit het Noorden gestolen zijn van een centrum in Zuid-Korea dat vluchtelingen helpt om een nieuw bestaan op te bouwen in het land. De Noord-Koreaanse machthebbers proberen er achter te komen waar de gevluchte Noord-Koreanen wonen en werken in Zuid-Korea, om ze vervolgens te bedreigen en over te halen terug te keren. Eiseres voert aan dat ze vreest dat ook van haar en haar achtergrond informatie wordt achterhaald en zij daardoor extra kwetsbaar is, zeker nu zij in Noord-Korea een moord heeft begaan. Tot slot heeft eiseres verwezen naar pagina 14 van het US Department of State report 2019 waar het volgende is vermeld:
‘Many migrants from North Korea and other countries alleged societal discrimination and were not always provided access to basic services. These cases were often underreported. In
August a janitor found the bodies of a 42-year-old North Korean woman and her six-year-old son in Seoul. Police suspected they had died two months earlier. The family had lived in
extreme poverty; there was no food in the refrigerator and the water had been shut off. A local social worker tasked with helping North Korean defectors said they had tried to contact the mother by telephone 10 months prior, but they did not follow up after the call went unanswered.’
14. Wat betreft het hacken van gegevens van Noord-Koreaanse vluchtelingen in ZuidKorea heeft verweerder aangevoerd dat niet met zekerheid is vastgesteld dat NoordKorea hierachter zat, dat er geen problemen zijn gemeld met Noord-Koreaanse vluchtelingen in dit verband en dat Zuid-Korea hierom niet onveilig is voor haar. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder, nu eiseres geen nadere informatie heeft ingebracht waaruit bijvoorbeeld met zekerheid blijkt wie er achter de hack heeft gezeten, welke gevolgen dat voor betrokken vluchtelingen heeft gehad, en voorts omdat niet gebleken is dat een dergelijke hack meer dan eens heeft plaatsgevonden.
15. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (zie onder meer het arrest van 12 oktober 2006, Mayeka en Mitunga tegen België, ECLI:CE:ECHR:2006:1012JUD001317803, punt 48) volgt dat, om binnen de reikwijdte van de bescherming van artikel 3 van het EVRM te vallen, de gevreesde behandeling een “minimum level of severity” moet bereiken. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals de duur van de behandeling, de fysieke en mentale gevolgen ervan, en in sommige gevallen het geslacht, de leeftijd en de gezondheid van de betrokkene. Verder volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een land waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in het land waar hij thans verblijft, niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden. Artikel 3 van het EVRM verplicht in zijn algemeenheid de lidstaten ook niet te waarborgen dat eenieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd (vergelijk de beslissing van het EHRM van 2 april 2013, Mohammed Hussein tegen Nederland en Italië, ECLI:CE:ECHR:2013:0402DEC002772510, punt 70-71).
16. De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om te beoordelen of eiseres een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, in die zin of de behandeling tijdens haar verblijf in Zuid-Korea “een minimum level of severity” zal bereiken. Niet duidelijk is immers wat het betekent als eiseres, op grond van artikel 9 van de Protection Act, niet op alle humanitaire hulp aanspraak kan maken. Verder verwijst de rechtbank naar het hierboven aangehaalde citaat uit het US Department of State Report, in het bijzonder de zinnen dat veel migranten uit Noord-Korea en andere landen sociale discriminatie ondervinden en niet altijd toegang hadden tot basisvoorzieningen en dat deze zaken “underreported” zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder in het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
17. De rechtbank is verder oordeel dat op verweerder de plicht rust om nadere informatie op dit punt te vergaren. Aan verweerder is het immers om aannemelijk te maken dat van eiseres in redelijkheid verwacht mag worden dat zij zich vestigt in Zuid-Korea. En voorts omdat, volgens de rechtspraak van het EHRM, de beoordeling of artikel 3 van het EVRM aan uitzetting in de weg kan staan, een inschatting vergt van wat er in de toekomst met de vreemdeling zou kunnen gebeuren. Van de nationale autoriteiten wordt dan een rigoureuze beoordeling verwacht en van de rechtsprekende instanties een volle en ex nunc toets. Het is in beginsel aan de vreemdeling om zijn vrees te onderbouwen, en als hij dit in een bepaalde mate doet gaat de bewijslast over op de staat om alle twijfel over een mogelijke onmenselijke behandeling weg te nemen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 23 maart 2016, 43611, JV 2016/132.) Met de in 16. genoemde aanknopingspunten voor de onzekerheid voor haar humanitaire positie in Zuid-Korea heeft eiseres voldoende aan de op haar rustende verplichting voldaan. Het is dan aan verweerder om de twijfel over een mogelijke behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Daar komt bij dat de rechtbank verweerder, met zijn contacten op internationaal niveau, het meest daartoe uitgerust acht.
18. Verweerder dient dan ook nader onderzoek te doen naar de humanitaire omstandigheden van een Noord-Koreaanse vluchteling in Zuid-Korea in het algemeen en in het bijzonder de Noord-Koreaanse vluchteling waarop artikel 9 van de Protection Act van toepassing is. Vragen die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld: hoe ziet een veiligheidsonderzoek eruit? Hoe diepgaand wordt bijvoorbeeld de herkomst van een vluchteling uit Noord-Korea onderzocht? Wat betekent een eventuele berechting voor een ernstig misdrijf voor de aanspraken op humanitaire hulp voor een betrokkene? Welke basisvoorzieningen blijven toegankelijk en welke niet? En voorts, gelet op de verwijzing in het US State Department Report naar sociale discriminatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen, welke informatie is daar verder over te geven? In welke mate komt die discriminatie voor? Wat betekent dat voor het niveau van bestaansvoorzieningen?
19. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder meer tijd nodig heeft voor de herstelpoging, kan hij schriftelijk om een verlenging van deze termijn vragen.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.