ECLI:NL:RBDHA:2021:17308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL21.6045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overschrijding beroepstermijn in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de eiser beroep instelde. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien het bestreden besluit op 13 april 2021 was bekendgemaakt en het beroepschrift pas op 21 april 2021 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de enkele vertraging in de verzending van het besluit niet voldoende was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er bijzondere feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om de niet-ontvankelijkheid van het beroep te negeren, zoals vereist door het Bahaddar-criterium. De eiser had aangevoerd dat hij homoseksueel was en dat hij in Sierra Leone gevaar liep vanwege zijn geaardheid. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de eiser over zijn homoseksualiteit vaag en niet overtuigend waren. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de verklaringen van de eiser niet voldoende waren om aan te nemen dat er een schending van het refoulementverbod zou plaatsvinden bij terugkeer naar Sierra Leone.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de niet-ontvankelijkheid van het beroep konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juli 2021, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.Daarnaast is geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd verleend.Ook is aan eiser geen uitstel van vertrek verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om eiser in de gelegenheid te stellen op het betoog van verweerder dat het beroep niet tijdig is ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd. Omdat partijen vervolgens desgevraagd niet hebben aangegeven dat de zaak op een nadere zitting hoefde te worden behandeld, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn. Eiser heeft op 28 mei 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen.

Is tijdig beroep ingesteld?

2. Verweerder betoogt dat het beroep niet tijdig is ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedateerd op 13 april 2021. In het dossier zit een aanbiedingsbrief van die datum van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser. Ook is er een faxbericht aan de gemachtigde van eiser waarbij het bestreden besluit wordt aangeboden. Deze fax is gezien de informatie bovenaan het bericht verzonden op 13 april 2021, om 21.11 uur. Op de pagina achter dit faxbericht staat in een informatiebrief aan de rechtbank dat het bestreden besluit door verzending per fax is bekendgemaakt aan de gemachtigde. In het bestreden besluit staat dat binnen één week na de dag van bekendmaking van het besluit het beroepschrift moet zijn ingediend. Het beroepschrift is gedateerd 21 april 2021 en is op die datum, om 12.19 uur, ontvangen door de rechtspraak. Het is de rechtbank opgevallen dat als verzenddatum van het besluit in het beroepschrift (ten onrechte) staat vermeld 14 april 2021. Uitgaande van de datum van aanbieding die staat vermeld in de fax en van de datum van ontvangst van het beroepschrift, is het beroepschrift niet tijdig ingediend. Het enkele feit dat de fax de gemachtigde bereikte in de avond is onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten
Toetsing aan het arrest Bahaddar
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) moet de bestuursrechter bij een te laat ingesteld beroep of hoger beroep steeds beoordelen of er aanleiding bestaat aan niet-ontvankelijkverklaring van dat beroep of hoger beroep voorbij te gaan, omdat er bijzondere feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in het arrest Bahaddar. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2091. Er is sprake van dergelijke omstandigheden als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod schendt, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2483, dat de rechtbank aan de hand van wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd en een schriftelijk standpunt van verweerder daarover, moet beoordelen of er zulke bijzondere feiten en omstandigheden zijn.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat verweerder geen geloof hecht aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksueel zijn en de gestelde problemen die hij daardoor stelt te hebben ondervonden. De verklaringen van eiser over zijn gestelde homoseksualiteit en zijn gevoelens zijn vaag en van algemene aard, terwijl hij hierover preciezer moet kunnen verklaren. De verklaringen van eiser over het incident bij het hotel als gevolg waarvan zijn vader zou zijn overleden zijn volgens verweerder wisselend en warrig.
De door eiser overgelegde foto van een krantenknipsel over het incident bij het hotel kan niet onderzocht worden en het artikel kan daarom niet op echtheid worden onderzocht. Daarom kan er niet de waarde aan worden toegekend die eiser eraan toegekend wil hebben. Verder heeft verweerder overwogen dat krantenartikelen in Sierra Leone relatief gemakkelijk gekocht kunnen worden en heeft eiser zelf gesteld dat de journalist niet bij het incident aanwezig was en dat die heeft opgeschreven wat hem gezegd is door anderen. Nu eiser zelf stelt dat de inhoud niet correct is, de reputatie van krantenartikelen is dat zij gemakkelijk gekocht kunnen worden en het artikel niet onderzocht kan worden op echtheid, wordt aan de betrouwbaarheid van dit krantenartikel ernstig getwijfeld, aldus verweerder.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig acht. Eiser geeft aan dat hij het moeilijk vindt om dit goed uit te leggen en duidelijk antwoord te geven op de hem gestelde vragen. Eiser heeft als indicatief bewijs van het incident bij het hotel een krantenartikel overgelegd dat zijn verklaringen over hetgeen hem is overkomen onderbouwt. In tegenstelling tot wat door verweerder wordt overwogen dient volgens eiser aan de kopie van het krantenartikel wel degelijk betekenis te worden toegekend. Daar komt bij dat een krant een openbare bron is die over het algemeen een goed beeld geeft van hoe er tegen gebeurtenissen ter plaatse wordt aangekeken.
6. De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiser aanvoert geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in het arrest Bahaddar. Er is geen grond voor het oordeel dat wat de vreemdeling heeft aangevoerd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat het refoulementverbod wordt geschonden bij terugkeer vanwege zijn gestelde homoseksualiteit. Daarvoor is van belang dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vage en algemene verklaringen heeft afgelegd over zijn geaardheid. De rechtbank volgt verweerder dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over de redenen waarom hij homoseksuele handelingen verrichtte en wat zijn gevoelens voor mannen waren. Verweerder wordt gevolgd dat eisers verklaringen over zijn latere partner [naam] oppervlakkig zijn. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in staat is te verklaren hoe hij persoonlijk zijn homoseksualiteit ervaart. Dat eiser het moeilijk vindt om over zijn gevoelens te verklaren, is onvoldoende om af te doen aan de conclusie van verweerder over de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksualiteit. Verder acht verweerder niet ten onrechte de verklaringen over het incident waarbij zijn vader zou zijn overleden, wisselend en warrig. Daarbij heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom aan het krantenartikel over dat incident niet de betekenis kan worden gehecht die eiser daaraan hecht.
7. Gelet op het voorgaande is geen sprake van bijzondere feiten en omstandigheden die onmiskenbaar tot het oordeel leiden dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod schendt, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 16 juli 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 in samenhang met artikel
3.Op grond van artikel 64 van de Vw 2000.