ECLI:NL:RBDHA:2021:17309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese nareiziger op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie en pleegrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de broer is van de referent, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn broer, met het doel dat deze bij hem in Nederland zou verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders niet aannemelijk kon worden gemaakt. De rechtbank heeft de procedure behandeld op 25 mei 2021, waarbij de referent en de gemachtigde van de eiser aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had ontvangen om de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met zijn ouders te bevestigen. De overgelegde doopaktes werden door de staatssecretaris als onvoldoende bewijs beschouwd, en er ontbraken officiële documenten die het overlijden van de ouders konden bevestigen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en referent over de pleegrelatie en de financiële afhankelijkheid van de referent beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de pleegrelatie niet aannemelijk was gemaakt.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende waren om de familierechtelijke relatie en de pleegrelatie aannemelijk te maken. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de beoordeling van nareisaanvragen.