ECLI:NL:RBDHA:2021:17309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
AWB 21/1530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese nareiziger op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie en pleegrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de broer is van de referent, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn broer, met het doel dat deze bij hem in Nederland zou verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders niet aannemelijk kon worden gemaakt. De rechtbank heeft de procedure behandeld op 25 mei 2021, waarbij de referent en de gemachtigde van de eiser aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had ontvangen om de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met zijn ouders te bevestigen. De overgelegde doopaktes werden door de staatssecretaris als onvoldoende bewijs beschouwd, en er ontbraken officiële documenten die het overlijden van de ouders konden bevestigen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en referent over de pleegrelatie en de financiële afhankelijkheid van de referent beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de pleegrelatie niet aannemelijk was gemaakt.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende waren om de familierechtelijke relatie en de pleegrelatie aannemelijk te maken. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de beoordeling van nareisaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] ,

[referent], v-nummer [nummer] ,
eisers
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 heeft verweerder de aanvraag van [referent] (die hierna zal worden aangeduid als referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor [eiser] (die hierna zal worden aangeduid als eiser) afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
De procedure is behandeld op de zitting van 25 mei 2021. Namens eiser is referent met de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser en referent (die hierna samen ook worden aangeduid als eisers) hebben de Eritrese nationaliteit. Eiser is de broer van referent. Referent heeft voor eiser een mvv aangevraagd voor het doel “nareizigers-asiel” omdat hij wil dat eiser bij hem in Nederland verblijft.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
2. Verweerder neemt voor wat betreft het aantonen van de identiteit van eiser bewijsnood aan omdat hij als minderjarige Eritrea heeft verlaten. In een interview dat hangende het bezwaar van eisers met hem is gehouden, heeft eiser zijn identiteit volgens verweerder aannemelijk gemaakt.
Volgens verweerder is de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders echter niet aannemelijk gemaakt. Er zijn daarvoor geen officiële documenten overgelegd. Aan de overgelegde doopaktes hecht verweerder weinig waarde. Ook als wordt uitgegaan van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders, dan nog is het overlijden van de moeder en de vader van eiser en referent niet aannemelijk gemaakt. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de opname van eiser in het gezin van referent en daarmee aan de pleegrelatie. Daaraan doet ook afbreuk dat de (financiële) afhankelijkheid van referent voor eiser beperkt is en de voogdij gebrekkig. Daarmee is de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent niet aannemelijk. Er is ook geen toestemmingsverklaring van de ouders overgelegd. Ten slotte legt verweerder aan de afwijzing zes tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en referent ten grondslag.
Plan van behandeling
3. Voor de beoordeling van de vraag of er een feitelijke gezinsband bestaat tussen eiser en referent moeten verschillende punten worden besproken. De rechtbank zal eerst de gronden bespreken die zien op de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders. Daarbij wordt eerst ingegaan op de doopaktes, dan op het gestelde overlijden van de moeder en dan op de afwezigheid en het overlijden van de vader. Dan wordt ingegaan op de stellingen rond de duur en de opname van eiser in het gezin van referent. Vervolgens wordt ingegaan op de (financiële) afhankelijkheid en de voogdij. De rechtbank zal na bespreking van deze punten conclusies trekken over de pleegrelatie en, in vervolg daarop, over de ontbrekende toestemmingsverklaringen. Ten slotte gaat de rechtbank in op de gestelde tegenstrijdigheden in de verklaringen.
Toetsingskader
Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan het beleid dat in paragraaf C2/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen. Daarin staat – voor zover dat hier van belang is – het volgende:
“Adoptie- en pleegkinderen
Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
 De identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;
 de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
 de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;
 in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;
 of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.”
Verder staat in deze paragraaf dat de achterblijvende ouder een toestemmingsverklaring moet tekenen voor het vertrek van het kind naar Nederland.
In deze zaak is ook van belang de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 januari 2019. [1] Daarin staat over de beoordeling van de nareisaanvraag van een gesteld pleegkind:
“Als een nareisaanvraag een gesteld pleegkind betreft, moet verweerder beoordelen of dat pleegkind voldoet aan het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 neergelegde vereiste dat het op het moment van binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort. Een gesteld pleegkind voldoet niet aan dit vereiste als het nog behoort tot het gezin van zijn of haar biologische ouders. De beoordeling of een gesteld pleegkind op het moment van binnenkomst van de desbetreffende referent tot diens gezin behoort, is daarom onlosmakelijk verbonden met de hieraan voorafgaande beoordeling of dat pleegkind nog behoort tot het gezin van zijn of haar biologische ouders. Hiervoor moet verweerder onder meer beoordelen of is gestaafd wie de biologische ouders van een gesteld pleegkind zijn.”
De pleegrelatie: familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn moeder en vader
De doopaktes
4. Eisers betogen dat eiser in bewijsnood verkeert waar het gaat om het overleggen van officiële documenten ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie met zijn ouders. Eisers hebben wel twee doopaktes overgelegd. Deze vormen volgens eisers substantieel indicatief bewijs van de familierechtelijke relatie, wanneer deze worden bezien in onderlinge samenhang met de andere overgelegde documenten en verklaringen. De namen op de overgelegde identiteitskaarten van de ouders komen overeen met de namen op de doopaktes, zijn niet vals bevonden door Bureau Documenten, en eiser en referent hebben consistent verklaard over hun ouders, zo betogen eisers.
4.1
Vast staat dat geen geboorteakte is overgelegd waarmee de familierechtelijke relatie aannemelijk kan worden gemaakt. Wel zijn twee indicatieve documenten, te weten twee doopaktes overgelegd. Eén van de twee overgelegde doopaktes bevat een foto, de ander niet. Bureau Documenten heeft onderzoek gedaan naar de aktes en geconcludeerd dat deze niet te beoordelen zijn. Verder heeft referent verklaard dat de doopaktes op zijn verzoek en achteraf, en dus niet bij de doop van eiser, zijn opgemaakt. Verweerder heeft zich gezien dit alles niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de doopaktes niet de betekenis kan worden toegekend die eisers daaraan toekennen, ook al zijn de verklaringen opgevraagd bij de kerk waar eiser is gedoopt, zoals ter zitting is benadrukt. Dat de aktes de namen van de ouders vermelden, maakt dat oordeel niet anders, omdat de aktes op verzoek en op basis van informatie van referent zijn opgemaakt.
4.2
Verweerder heeft, zoals gezegd, vervolgens het standpunt ingenomen dat, als al moet worden uitgegaan van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders, het overlijden van de ouders niet aannemelijk is gemaakt, wat afbreuk doet aan de aannemelijkheid van de pleegrelatie. Dat gestelde overlijden zal de rechtbank hierna bespreken.
Het overlijden van de moeder
5. Eisers betogen dat het overlijden van de moeder in 2010 aannemelijk is op grond van een verklaring van de gemeente [plaats] van 7 januari 2018 en de verklaringen over haar overlijden van referent en eiser. Andere officiële of indicatieve documenten zijn en kunnen niet worden overgelegd. In het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017 (ambtsbericht), op pagina 27, staat immers dat de registratie van een sterfgeval niet duidelijk is geregeld en niet overal in Eritrea hetzelfde is. Aan de verklaringen van de gemeente komt meer bewijswaarde toe dan aangenomen door verweerder. Zelfs als referent tegenstrijdig heeft verklaard over zijn verblijfplaats ten tijde van het overlijden, dan nog staat vast dat de moeder is overleden. Ten slotte betogen eisers dat de verklaring van eiser dat hij niet weet wie een onbekende vrouw is die met zijn vader op een foto staat, niet bevreemdend is. Eiser herkent zichzelf niet eens op die foto’s en die foto’s zijn geplaatst door derden. Ter zitting heeft referent aangevuld dat de foto’s gefotoshopt zijn.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over het overlijden van de moeder onvoldoende zijn om haar overlijden aannemelijk te maken. Ter zitting heeft hij aangevuld dat in het ambtsbericht ook staat dat het overlijden wordt geregistreerd op een patiëntenkaart en dat overlijdensbrieven en overlijdensaktes worden verstrekt. In de verklaring van de gemeente [plaats] staat dat de moeder van eiser is overleden, maar hierin staat niet wie zij is. Bovendien is er, zo stelt verweerder, slechts een kopie overgelegd. Ook is die verklaring onjuist voor zover daarin staat dat referent in 2010 uit Eritrea is gevlucht: referent heeft tijdens zijn eerste gehoor van 25 juni 2015 verklaard dat hij pas in 2014 uit Eritrea is vertrokken.
Verder heeft referent volgens verweerder tegenstrijdig verklaard. Zo heeft referent tijdens het nader gehoor van 25 juni 2015, op pagina 5, verklaard dat de moeder begin september 2010 ziek is geworden. Referent was toen in militaire dienst en heeft verlof gevraagd, maar niet gekregen. Ook toen de moeder overleed heeft referent geen vrij gekregen en mocht hij niet naar de begrafenis. Maar referent heeft tijdens het gehoor (pagina 8-9) ook verklaard dat hij stiekem thuis was toen zijn moeder in september 2010 overleed. Daarnaast heeft referent ook tijdens dat gehoor (pagina 10) verklaard dat hij een officieel bericht kreeg van zijn eenheid dat zijn moeder was overleden en hij daarom door zijn eenheid naar huis werd gestuurd. Vervolgens is referent er thuis achter gekomen dat zijn moeder was overleden. Eiser van zijn kant heeft tijdens zijn interview verklaard dat hij niet weet waar hij was toen zijn moeder overleed. Het mag volgens verweerder van eiser en referent verwacht worden dat zij weten onder welke omstandigheden hun moeder is overleden en begraven.
Verweerder wijst er verder op dat aan eiser tijdens zijn interview verschillende foto’s zijn voorgelegd. Op deze foto’s staat de vader (en eiser) met een vrouw die lijkt op de vrouw op de pasfoto van de overgelegde identiteitskaart van de moeder. Gezien de data op de foto’s dateren deze uit 2018, 2019 en 2020. Het wekt bevreemding dat eiser deze vrouw niet kent en dat eiser en de vader dan op foto’s zouden staan met een onbekende vrouw, aldus verweerder.
5.2
In de eerste plaats volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat, zonder nadere onderbouwing, niet valt in te zien waarom niet een patiëntenkaart, een overlijdensbrief en/of een overlijdensakte kon worden overgelegd. De informatie in het ambtsbericht biedt geen onderbouwing voor de stelling van eisers dat het maar de vraag is of zulke documenten in het dorp van de moeder werden afgegeven.
De rechtbank volgt verweerder niet zonder meer dat aan de verklaring van de gemeente [plaats] weinig bewijswaarde kan worden gehecht. Het is juist dat die verklaring een kopie . Maar anders dan verweerder vindt de rechtbank minder van belang dat de naam van de moeder niet is vermeld. Er staat immers in die verklaring: “De moeder van de kinderen is overleden…” en in de alinea daarvoor staan de namen van eiser en referent en hun zus expliciet vermeldt. Ook het feit dat een andere vluchtdatum van referent staat vermeld, acht de rechtbank niet zonder meer doorslaggevend (al is het verschil van vier jaar met de vluchtdatum die referent zelf noemt, wel bevreemdend).
Verweerder heeft echter ook en terecht de verklaringen van eiser en referent over de gang van zaken rond het gestelde overlijden van de moeder tegenstrijdig gevonden. Referent heeft zowel verklaard dat hij aanwezig was bij het overlijden van zijn moeder als dat hij daarbij niet aanwezig was. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dat niet met elkaar valt te rijmen en dit doet in hoge mate afbreuk aan de aannemelijkheid van het overlijden. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaring van eiser dat hij niet wist waar hij was toen zijn moeder overleed, daaraan ook bijdraagt. Gezien de ingrijpendheid van zo’n gebeurtenis mag verwacht worden dat eisers daarover meer en consistent kunnen verklaren.
Net zo goed heeft verweerder niet ten onrechte de verklaringen over de overgelegde foto’s bevreemdingwekkend gevonden. Eisers kunnen worden gevolgd dat uit de datum van plaatsing van die foto’s op sociale media niet kan worden vastgesteld van wanneer de foto’s zijn. Maar het valt op dat eiser niet kan verklaren met wie zijn vader op die foto’s staat, terwijl niet wordt betwist dat de vrouw op de foto lijkt op de vrouw op de identiteitskaart van de moeder. Als de stelling van eisers wordt gevolgd dat de foto’s ouder zijn, was te verwachten dat eiser op die foto’s veel jonger en kleiner zou zijn. De enkele stelling dat de foto’s zijn gefotoshopt, heeft verweerder zonder nadere onderbouwing niet tot een ander standpunt hoeven brengen over de verklaringen over de foto’s.
5.3
Alle documenten en verklaringen in hun onderlinge samenhang overziend heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het overlijden van de moeder niet aannemelijk is gemaakt.
Het overlijden van de vader
6. Eisers betogen dat het overlijden van de vader wel degelijk aannemelijk is gemaakt. Voor het ontbreken van officiële overlijdensdocumenten verwijzen eisers naar de onder 5. genoemde passage uit het ambtsbericht. Verweerder had de wel overgelegde indicatieve documenten en verklaringen in hun onderlinge samenhang moeten bezien. De verklaring van de [kerk] kerk te [plaats] van 30 april 2019 bevat voldoende informatie voor de conclusie dat deze indicatieve bewijswaarde heeft. Dat geldt ook voor de foto van het graf van vader. Verder is een verklaring van de school van referent, [school] , van 29 januari 2020 overgelegd over de rouwceremonie die is gehouden na het overlijden van de vader. Volgens eisers is moeilijk te volgen dat dit bewijs zou zijn gefabriceerd. Eisers kan niet worden verweten dat de overgelegde informatie niet ondersteunt dat vader in militaire dienst is overleden; de overgelegde documenten vermelden dat niet. Voor wat betreft de foto’s op sociale media: deze zijn volgens eisers oudere foto’s, zodat die foto’s niet betekenen dat de vader nog in leven is.
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de verklaring van de kerk niet staat vermeld onder welke omstandigheden de vader is overleden. Ook zijn in de verklaring de volledige naam van de vader, de volledige geboortedatum en zijn woonplaats niet opgenomen. Verder is de verklaring van de kerk onderzocht door Bureau Documenten en niet te beoordelen geacht. Om deze redenen kan aan de verklaring van de kerk volgens verweerder weinig waarde worden gehecht.
De foto met het gestelde graf van de vader en de brief van [school] maken ook niet dat het overlijden aannemelijk wordt geacht. De foto toont niet het overlijden aan en ook de brief doet dat niet omdat daarin informatie wordt aangehaald die door referent is verstrekt. Daarnaast zou de vader in militaire dienst zijn overleden maar is er geen bewijs overgelegd dat dat zo is.
Verder wijst verweerder erop dat referent heeft verklaard dat hij zijn vader in 2010 voor het laatst heeft gezien en dat er sindsdien niets meer van hem is vernomen. Het is volgens verweerder opmerkelijk dat referent al 10 jaar geen contact heeft gehad terwijl een zus wel op de hoogte is gesteld toen de vader in het ziekenhuis van Asmara lag. Daarnaast is opmerkelijk dat eiser stelt dat sinds 2010 geen van zijn broers en zussen contact hebben gehad met de vader maar dat broers en zussen in de periode 2016-2020 wel verschillende (ogenschijnlijk recente) foto’s van de vader hebben geplaatst op sociale media.
Verweerder concludeert dat eisers het overlijden van de vader niet aannemelijk hebben gemaakt.
6.2
De rechtbank stelt vast dat geen officiële documenten zijn overgelegd als bewijs voor het overlijden van de vader. De vraag is dan welke waarde moet worden toegekend aan het overlegde indicatieve bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder er niet zonder meer in worden gevolgd dat aan de verklaring van de kerk weinig bewijswaarde kan worden gehecht. De verklaring behelst immers specifieke informatie over de datum en de plaats van het overlijden van de vader en over de datum van zijn begrafenis.
Dat oordeel geldt ook voor de grafsteen. Die bevat immers de naam, de geboortedatum, de leeftijd ten tijde van het overlijden en (kennelijk) de datum van de begrafenis. [2] Dat is hele specifieke informatie die spoort met de verklaringen van eisers over hun vader.
Dat de omstandigheden rond het overlijden van de vader niet zijn vermeld, onder meer dat hij in militaire dienst zou zijn overleden, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gezien de aard van deze documenten valt niet zonder meer in te zien waarom die informatie daarop vermeld moest worden. Verweerder heeft dat, ook desgevraagd ter zitting, niet nader kunnen onderbouwen.
Aan de brief van [school] heeft verweerder niet die betekenis hoeven hechten die eisers eraan hechten. De informatie in de brief is afkomstig van referent.
De rechtbank volgt eisers dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opmerkelijk is dat de zus van eisers werd geïnformeerd over het overlijden van de vader. Het enkele feit dat er geen contact is geweest hoeft er niet zonder meer aan in de weg te staan dat een kind van de vader wordt geïnformeerd over diens ziekenhuisopname en overlijden.
Verweerder kan daarentegen weer wel worden gevolgd dat het opmerkelijk is dat de vader op ogenschijnlijk recente foto’s staat met onder meer eiser, terwijl evenzeer is gesteld dat er al 10 jaar geen contact was met de vader. Zoals onder 5.2 gezegd heeft de enkele stelling dat de foto’s gefotoshopt zijn, verweerder, zonder nadere onderbouwing, niet tot een ander standpunt hoeven te brengen over die foto’s.
6.3
Alles overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat er argumenten zijn die voor en tegen de aannemelijkheid van het overlijden van de vader spreken. Daaruit trekt de rechtbank de conclusie dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers het overlijden van de vader niet aannemelijk hebben gemaakt. Het betoog treft doel.
Tussenconclusie over de pleegrelatie tussen eiser en referent
7. Alles overziend komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusie over de aannemelijkheid van de pleegrelatie in het licht van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn ouders. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende zijn om de familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Verweerder kan verder worden gevolgd dat, ook als van die familierechtelijke relatie wordt uitgegaan, aan de aannemelijkheid van de pleegrelatie tussen eiser en referent afbreuk wordt gedaan doordat (in ieder geval) het overlijden van de moeder niet aannemelijk is gemaakt.
De duur en reden van de opname van eiser in het gezin van referent; voogdij van referent
8. Eisers hebben over de opname van eiser in het gezin van referent nog het volgende betoogd. Eisers achten voldoende aannemelijk gemaakt dat na het overlijden van moeder en in afwezigheid van de vader, eiser is opgenomen in het gezin van referent en zus [naam] in het gezin van opa en oma. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de verklaring van de gemeente [plaats] van 7 januari 2018 en naar pagina 28 van het ambtsbericht. Referent heeft hierover verklaard dat besloten is de zus naar de grootouders te laten gaan omdat zij hen gezien haar leeftijd kon helpen. Eiser was in 2010 nog maar zeven jaar oud en had meer zorg nodig dan zijn zus. Daarbij hebben eisers erop gewezen dat uit het ambtsbericht volgt dat het per geval zal verschillen welk familielid de voogdij op zich neemt. Ten slotte is er geen sprake van een tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van eiser en referent over de omstandigheden waaronder eiser is opgenomen in het gezin van referent. Na zijn huwelijk is referent met zijn vrouw vanuit het huis van zijn vader en moeder in een eigen huis gaan wonen. Na het overlijden van de moeder in 2010 heeft hij eiser opgehaald en meegenomen naar zijn eigen huis.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de duur en de reden van opname van eiser in het gezin van referent niet aannemelijk is gemaakt. Onder 5.2 is al overwogen dat de verklaring van de gemeente [plaats] een kopie is en dat dit afbreuk doet aan de bewijswaarde. Verder staat vast dat geen voogdijverklaring voorhanden is. Volgens het ambtsbericht (pagina 28) “komt het dichtstbijzijnde familielid voor de voogdij in aanmerking” als beide ouders zijn overleden. Aangezien het overlijden van de moeder niet aannemelijk is gemaakt, kan aan deze passage niet de betekenis worden gehecht die eisers daaraan hechten.
Gelet hierop hoeft de rechtbank niet in te gaan op de vraag of met verweerder valt in te zien waarom de zus door de grootouders wordt opgevoed en eiser door referent.
8.2
Aan dit oordeel doet overigens niet af dat eiser kan worden gevolgd dat geen sprake is van een tegenstrijdigheid in de verklaringen van eiser en referent over de opname van eiser in het gezin van referent. Volgens verweerder is die tegenstrijdigheid hierin gelegen dat referent heeft verklaard altijd in het huis van zijn ouders, dus met eiser, te hebben gewoond. Dan valt niet te begrijpen, zo redeneert verweerder, dat eiser heeft verklaard dat referent zijn broer na het overlijden van de moeder heeft opgepikt en meegenomen. De verklaring van referent dat hij altijd met zijn ouders in één huis heeft gewoond, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs zo worden begrepen dat hij daarmee heeft bedoeld: tot het moment van zijn huwelijk.
De financiële afhankelijkheid van het pleegkind
9. Eisers wijzen erop dat eiser is opgenomen in het gezin van referent en door hem toen werd onderhouden. Na de vlucht van referent heeft deze via zijn broers in Duitsland gezorgd dat eiser financieel werd ondersteund.
9.1
Verweerder wijst erop dat eiser heeft verklaard dat broer [naam] hem momenteel geld stuurt en dat het contact met referent beperkt is tot maandelijks bellen. Voor zover het al aannemelijk was dat eiser voor het vertrek van referent financieel afhankelijk van hem was, was hij in ieder geval sinds het vertrek van referent niet afhankelijk van de zorg van referent.
9.2
Ook als eiser deel heeft uitgemaakt van het gezin van referent, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de zorg van referent voor eiser beperkt is (geweest). Niet in geschil is immers dat referent na zijn vlucht niet zelf financieel bijdroeg aan de zorg voor eiser. Dat referent, naar is verklaard, inmiddels wel de zorg voor eiser op zich kan nemen, maakt dit niet anders. De pleegrelatie moet worden beoordeeld aan de hand van de situatie ten tijde van de inreis van referent in Nederland.
Conclusie over de pleegrelatie
10. De rechtbank concludeert dat, als alle argumenten over en weer worden overzien, eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er een pleegrelatie bestaat tussen hen. De beroepsgronden die hierop zien treffen geen doel.
Toestemmingsverklaringen
11. Eisers voeren aan dat, omdat de ouders van eisers zijn overleden, het overleggen van een door hen ondertekende toestemmingsverklaring niet mogelijk is.
11.1
Nu verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat (in ieder geval) het overlijden van de moeder niet aannemelijk is, kan dit betoog niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Tegenstrijdige verklaringen
12. Ten slotte. Verweerder heeft zes punten benoemd waar de verklaringen van eiser en referent tegenstrijdig zijn. Het gaat om verklaringen over de geboorteplaats van eiser, over diens gevangenschap, zijn vertrek uit het vluchtelingenkamp [naam] , de omstandigheden waaronder eiser is opgenomen in het gezin van referent, de plaatsen waar zij samen hebben gewoond, over de gemeente [plaats] en over persoonsgegevens van referent en zijn religie. Die gestelde tegenstrijdigheden zien deels op andere elementen dan de pleegrelatie die bepalend is voor de afwijzing van de aanvraag en kunnen ook niet afdoen aan de conclusie die verweerder daarover heeft getrokken. Die tegenstrijdigheden hoeven dan ook niet te worden besproken. Voor zover die gestelde tegenstrijdigheden daarop wel zien (concreet: de omstandigheden waaronder eiser is opgenomen in het gezin van referent) is dat hiervoor betrokken in de beoordeling.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 augustus 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.In de vertaling staat vermeld dat op de grafsteen staat: “ [datum] 2019 is hij [onleesbaar]”. Die datum staat in de verklaring van de kerk vermeld als datum van de begrafenis en spoort met de gestelde datum van overlijden: [datum] 2019.