9.1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – luidt als volgt:
“Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.”
Uit artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht (Bor) blijkt dat als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, onder meer worden aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (…) voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (…) voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, volgt uit artikel 6.10a van het Bor dat de omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.
In artikel 2.7 van de Wnb is -voor zover hier van belang- het volgende bepaald:
1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Verboden handelingen op het gebied van flora en fauna worden beschreven in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wnb.
Gedeputeerde Staten (GS) kunnen op grond van artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, van deze verboden handelingen ontheffing verlenen.