ECLI:NL:RBDHA:2021:2087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
SGR 19/3637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de Indicatie banenafspraak en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een verzoek ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor een duurzame urenbeperking, waardoor eiseres in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiseres had eerder een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd en was onderzocht door een verzekeringsarts, die concludeerde dat er geen indicatie was voor een urenbeperking. Eiseres was het niet eens met deze conclusie en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om eiseres te onderzoeken en advies uit te brengen. De deskundige concludeerde dat er geen medische gronden zijn voor een urenbeperking en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder juist zijn. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven om de rapportage van de deskundige niet te volgen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2018 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een Indicatie banenafspraak afgewezen.
In het besluit van 29 april 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij ermee instemmen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Partijen hebben hiermee schriftelijk ingestemd.
De rechtbank heeft bepaald dat een deskundige, te weten een verzekeringsarts, wordt benoemd om eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies en verslag te voorzien.
De rechtbank heeft verzekeringsarts R. Ouwens (de deskundige) verzocht advies en verslag uit te brengen. Op 26 oktober 2020 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd. Deze rapportage is op 2 november 2020 aan partijen verzonden met de mededeling dat zij desgewenst daarop binnen vier weken konden reageren.
Bij brief van 20 november 2020 heeft verweerder zijn zienswijze op de rapportage van de deskundige gegeven. Eiseres heeft niet gereageerd.
Geen van beide partijen heeft binnen de gestelde termijn te kennen gegeven dat zij hun eerder gegeven toestemming om het beroep schriftelijk te behandelen niet langer handhaven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 11 juli 2018 heeft eiseres een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd om een Indicatie banenafspraak te krijgen. In dat kader is eiseres op 7 september 2018 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht door een verzekeringsarts in dienst van verweerder. De primaire arts heeft zijn bevindingen vervolgens neergelegd in een rapport van 11 september 2018. Uit het rapport volgt onder meer dat er beperkingen zijn ten aanzien van het omgaan met stress en zware fysieke belasting.
1.2.
De primaire arbeidsdeskundige heeft hierna onderzoek verricht en de bevindingen neergelegd in een rapport van 20 september 2018. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiseres geschikt geacht voor de drempelfunctie bezorger. Ook is eiseres geschikt voor haar huidige functie in de stadswinkel. Eiseres wordt in staat geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiseres heeft hierop gereageerd dat zij het niet eens is met de uitkomst van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige, omdat zij van mening is dat zij niet meer dan 24 uur per week kan werken.
1.3.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij verweerder heeft geweigerd eiseres een Indicatie banenafspraak toe te kennen. Volgens verweerder wordt eiseres in staat geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Zij voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor de Indicatie banenafspraak.
2.
2.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 2 april 2019 een rapport uitgebracht, waarin de verzekeringsarts heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiseres in 2015 een Eerstejaars Ziektewet Beoordeling heeft ondergaan. Er was toen geen indicatie voor een urenbeperking. Vanaf 2015 hebben zich geen significante wijzigingen voorgedaan in de ziektebeelden en belastbaarheid van eiseres. Van een urenbeperking is dus ook geen sprake.
2.2.
Vervolgens heeft verweerder een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. In het rapport van deze arbeidsdeskundige van 25 april 2019 staat vermeld dat ook na de heroverweging in bezwaar de conclusie luidt dat de Indicatie banenafspraak niet van toepassing is. Eiseres moet in staat worden geacht het wettelijk minimumloon te verdienen.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen voornoemde achtergrond ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiseres in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen en zij voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor de Indicatie banenafspraak.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich in de kern op het standpunt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende gemotiveerd waarom wordt afgeweken van het in bezwaar ingebrachte rapport van een verzekeringsarts van A-REA van 31 mei 2018. Deze verzekeringsarts oordeelt dat wel sprake is van een urenbeperking. Eiseres is voor niet meer dan 4 tot 6 uur per dag, ongeveer 20 tot 24 uur per week, geschikt.
5. Gelet op de afwijkende standpunten van de verzekeringsartsen ten aanzien van het aannemen van een urenbeperking, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe R. Ouwens, verzekeringsarts, verzocht de rechtbank te adviseren. Daarbij heeft de rechtbank de deskundige verzocht een aantal vragen te beantwoorden die zien op de klachten van eiseres ten tijde van de datum in geding. De rechtbank heeft de deskundige specifiek gevraagd of hij zich kan verenigen met de standpunten van de verzekeringsartsen van verweerder dat eiseres beperkingen heeft, maar dat geen sprake is van een urenbeperking, en bij beantwoording van die vraag in te gaan op het rapport van A-REA van 31 mei 2018.
6.1.
In zijn rapport van 26 oktober 2020 concludeert de deskundige dat er geen verzekeringsgeneeskundige gronden zijn voor meer of verdergaande beperkingen dan aangegeven door de verzekeringsartsen van verweerder. In het bijzonder kan hij geen gronden geven voor een duurzame urenbeperking. De reden hiervoor is dat er volgens hem op de datum in geding geen gronden zijn om een verhoogd energiegebruik, dan wel een verlaagd energieniveau te veronderstellen. Wat betreft de conclusie van de verzekeringsarts van A-REA dat op grond van energetisch verminderd vermogen wel sprake is van een urenbeperking, stelt de deskundige dat niet is te achterhalen op grond van welke medische problematiek de verzekeringsarts tot deze conclusie komt of welke onderzoeksbevindingen dit verminderd vermogen aannemelijk maken.
6.2.
Verweerder volgt het standpunt van de deskundige en ziet geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. [1]
7.2.
De rechtbank ziet aanleiding om de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige te volgen. Zij overweegt in dat verband dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies afdoende zijn gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundige eiseres heeft onderzocht, dat hij de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel heeft betrokken, dat hij informatie heeft ingewonnen bij de huisarts van eiseres en dat hij zijn bevindingen op een heldere, inzichtelijke wijze heeft uiteengezet. De door de rechtbank gestelde vragen zijn duidelijk beantwoord. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven de rapportage niet te volgen. De rechtbank neemt daarbij eveneens in overweging dat eiseres het standpunt van de deskundige niet heeft betwist, zodat zij ook daarom geen aanleiding ziet aan de juistheid van het deskundigenrapport te twijfelen.
7.3.
Gelet op het deskundigenrapport zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts en de bevestiging daarvan door de verzekeringsarts b&b.
7.4.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank uitgaat van de beperkingen zoals deze door verweerder zijn vastgesteld. De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie dat er geen gronden zijn om een duurzame urenbeperking aan te nemen en eiseres aldus in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2829.