ECLI:NL:RBDHA:2021:2268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wob-verzoek van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Teylingen

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen de eiser, handelend onder de naam [H.O.D.N.], en het college van burgemeester en wethouders van Teylingen. De zaak betreft een Wob-verzoek van de eiser, die documenten heeft opgevraagd met betrekking tot het ondernemersfonds Teylingen. Het primaire besluit van 6 juni 2019, waarin een aantal documenten gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, werd gevolgd door een bestreden besluit van 31 oktober 2019, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet alle gevraagde documenten heeft verstrekt en dat het Wob-verzoek op sommige punten te beperkt is opgevat. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en om na te gaan of er meer documenten zijn die betrekking hebben op het draagvlak voor het ondernemersfonds. De rechtbank heeft ook overwogen dat de anonimisatie van ambtenaren in de verstrekte documenten niet onterecht was, omdat deze ambtenaren niet in de openbaarheid treden. De rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden in afwachting van het herstel van het besluit door de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7274

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] handelend onder de naam [H.O.D.N.], te [vestigingsplaats] , eiser,
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Pfeifer).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 3 december 2020.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] .

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
2. Bij besluit van 18 december 2014 heeft de gemeenteraad van Teylingen besloten om, op verzoek van de Teylingen Ondernemers Vereniging (TOV), gedurende een pilotfase van twee jaar, 2016 en 2017, medewerking te verlenen aan de instelling van een ondernemersfonds. De ‘Stichting Ondernemersfonds Teylingen’ (hierna: het OFT) is op 16 juli 2015 opgericht en had ten doel het lokale economische klimaat in de gemeente Teylingen te versterken. Tussen de gemeente Teylingen en het OFT is in datzelfde jaar een convenant voor de pilotfase gesloten. De financiering van het OFT heeft plaatsgevonden via een verhoging van de onroerendezaakbelasting (OZB) op niet-woningen in 2016 en 2017. De meeropbrengst van de OZB is vervolgens in beide jaren door het college in de vorm van een subsidie verstrekt aan de OFT. Voor ondernemers in de sectoren ‘Agrarisch’, ‘Zorg’ en ‘Gemeentelijke gebouwen’ was bepaald dat zij geen dan wel onvoldoende baat zouden hebben bij het OFT. Voor deze ondernemers is dan ook een retributieregeling vastgesteld op grond waarvan zij recht hadden op terugbetaling van de verhoging van de OZB. Het OFT handelde retributieverzoeken zelfstandig af en droeg zorg voor de terugbetaling. Tegen het einde van 2017 is het functioneren van het OFT geëvalueerd door een onafhankelijke commissie. Mede op basis van de resultaten van deze evaluatie heeft de gemeenteraad besloten om niet langer medewerking te verlenen aan het OFT. De subsidieverlening aan het OFT is per 1 januari 2018 stopgezet. In februari 2020 is het OFT opgeheven.
3. Eiser heeft verzocht om op grond van de Wob de volgende documenten openbaar te maken:
“- Gespreksverslagen College betreffende Ondernemersfonds Teylingen.
- Toezicht rapportage van de Gemeente inzake het convenant met het Ondernemersfonds Teylingen.
- Mede alle verslagen/afschriften betreffende de inkomsten en uitgaven van het ondernemersfonds Teylingen en de onderbouwing en verantwoording van de uitgaven.
- Mede de stukken waaruit blijkt dat er voldoende draagvlak was van deelnemende
clusters.
- Stukken waaruit blijkt
welkeretributie en aan wie is toegepast in deze onderhavige zaak en de stukken waarom daartoe overgegaan is betreffende de totstandkoming van de belastingverordening.
- Het convenant en besluit tussen de Gemeente en het ondernemersfonds.
- Stukken waaruit blijkt waar de derde Categorie uit bestaat en de duidelijkheid dat zij gebruik zullen maken van het fonds.
- Stukken van de onderbouwing waaruit blijkt dat de verhoging van de OZB aan de ondernemers wettelijke grondslag had.
- Stukken met onderbouwing/besluit en motivering betreffende het feit waarom volgens het bestuursorgaan sommige bedrijven niet in aanmerkingen kwamen tot het verhogen van de OZB of de verhoging terug kregen.
- Stukken m.b.t. de correspondentie tussen de adviserende bureaus en het bestuursorgaan zoals mails en dossierstukken.”
4. Verweerder heeft bij het primaire besluit een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Volgens verweerder zijn er geen gespreksverslagen van het college betreffende het OFT, zijn er geen specifieke rapportages van de gemeente inzake het convenant, zijn er geen stukken waaruit blijkt welke retributie is toegepast en waarom daartoe is overgegaan en zijn er geen stukken waaruit blijkt waar de derde categorie uit bestaat. Evenmin zijn er stukken waaruit volgt waarom sommige bedrijven niet in aanmerking kwamen voor het verhogen van de OZB of de verhoging terug kregen, omdat volgens verweerder alle belastingplichtigen op dezelfde manier zijn behandeld. Op een aantal punten heeft verweerder verwezen naar openbare informatie. Verweerder heeft de jaarverslagen van het OFT verstrekt. Ook heeft verweerder het convenant en het besluit tussen de gemeente en het ondernemersfonds verstrekt. Verder heeft verweerder een aantal e-mailberichten die betrekking hebben op de correspondentie tussen de adviserende bureaus en het bestuursorgaan verstrekt. Verweerder heeft in de verstrekte stukken een aantal persoonsgegevens geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft het college wederom de stukken van het primaire besluit verstrekt, met dien verstande dat daarin een aantal namen alsnog openbaar zijn gemaakt.
5. Eiser brengt naar voren dat moeilijk is na te gaan of de stukken die bij het bestreden besluit zijn verstrekt dezelfde zijn als de stukken die bij het primaire besluit zijn verstrekt. Verweerder stelt dat het om dezelfde stukken gaat, maar dat ze in een andere volgorde zijn verstrekt. De rechtbank overweegt dat eiser terecht naar voren brengt dat moeilijk na te gaan is of het om dezelfde stukken gaat, nu een andere volgorde is aangehouden, de stukken niet genummerd zijn en een inventarislijst ontbreekt. De rechtbank stelt echter vast dat de stukken die bij het primaire besluit zijn verstrekt ook zijn verstrekt bij het bestreden besluit.
6. Eiser voert aan dat er meer documenten onder verweerder zouden moeten berusten dan de geopenbaarde documenten. Het is volgens hem ongeloofwaardig dat verweerder niet alle stukken heeft. Het document dat met de stukken van 31 oktober 2019 is overgelegd in verband met het verzoek om de jaarstukken van het OFT over 2018 geeft geen inzicht in de volledige jaarstukken. Ook ontbreken de stukken waaruit blijkt dat er voldoende draagvlak was om het OFT op te richten. Verder heeft eiser extern nog stukken ontdekt die binnen het Wob-verzoek vallen en die niet zijn verstrekt.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2753).
8. De rechtbank overweegt dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder had moeten beschikken over de jaarrekening van het OFT van het boekjaar 2018. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom de jaarrekening van 2018 niet onder hem berust. Verweerder heeft toegelicht dat in 2016 en 2017 aan het OFT een subsidie is toegekend en dat het OFT in verband met het vaststellen van de subsidie de verplichting had om de jaarrekeningen van 2016 en 2017 naar verweerder te sturen. In 2018 was de pilotfase beëindigd en heeft verweerder geen subsidiebeschikking genomen, zodat er voor het OFT geen verplichting bestond om de jaarrekening van het boekjaar 2018 naar verweerder te sturen. Gelet hierop is het niet ongeloofwaardig dat de jaarrekening niet berustte onder verweerder. Overigens heeft verweerder erop gewezen dat die jaarrekening van het boekjaar 2018 ten tijde van de beslissing op bezwaar reeds openbaar was op de website van het OFT en heeft verweerder er bij wijze van service ervoor gekozen om bij de beslissing op bezwaar de jaarrekening van het boekjaar 2018 mee te sturen.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van de stelling van eiser dat het niet geloofwaardig is dat er onder verweerder geen stukken berusten die zien op de toepassing van retributie het volgende. Verweerder heeft gesteld dat het OFT zelfstandig retributieverzoeken afhandelde en ook zorgdroeg voor de terugbetaling. Deze bevoegdheid lag niet bij verweerder. Gelet hierop komt het de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat de documenten waar eiser om verzoekt ten tijde van het bestreden besluit niet onder verweerder maar onder het OFT berustten. Het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2020:927) over de retributie dateert van na het Wob-verzoek. Ten aanzien van eventuele nadere acties van verweerder naar aanleiding van dit arrest dient eiser een nieuw Wob-verzoek in te dienen.
10. Met betrekking tot stukken die zien op het draagvlak voor het OFT overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het raadsbesluit en de daarbij behorende (vergader)stukken het aanwezige draagvlak aan de zijde van de gemeenteraad volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het Wob-verzoek op dit punt te beperkt opgevat. Eiser heeft in beroep een brief overgelegd van 14 juli 2014 van een ondernemer aan verweerder, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het opgevatte plan dat zij via een verhoging van de OZB-belasting meebetalen aan het ondernemersfonds. De rechtbank is van oordeel dat deze brief wijst op een afwezigheid van draagvlak en daarom valt binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek voor zover daarbij is gevraagd om stukken waaruit blijkt dat er voldoende draagvlak was bij deelnemende clusters. De rechtbank overweegt dat het, gelet hierop, zeer wel mogelijk is dat er meer brieven of andere stukken zijn die hier betrekking op hebben. Verweerder dient alsnog na te gaan of hij beschikt over dergelijke stukken. Overigens overweegt de rechtbank dat voor zover eiser verwijst naar stukken van de groepering Vrije ondernemers Teylingen (VOT), niet is betwist dat deze stukken reeds openbaar zijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de overige door eiser in beroep overgelegde stukken niet tot de conclusie leiden dat er onder verweerder meer stukken zouden berusten.
Verweerder stelt terecht dat de door eiser overgelegde subsidiebeschikking van 29 juni 2016 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Eiser heeft verzocht om de verslagen/afschriften betreffende de inkomsten en uitgaven van het ondernemersfonds Teylingen en de onderbouwing en verantwoording van de uitgaven. Het bedrag van de subsidie is terug te vinden op de jaarrekening. De beschikking waarbij de subsidie is verleend geeft geen beeld van de inkomsten en uitgaven van het OFT.
Verder stelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht dat het principeverzoek van de TOV en het collegebesluit van 25 februari 2010 op dit verzoek buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Dit betreft een eerder initiatief van de TOV om te komen tot een ondernemersfonds dat destijds door de gemeenteraad is afgewezen. Het principeverzoek en het besluit daarop zien niet op het uiteindelijk opgerichte OFT, waarop het Wob-verzoek betrekking heeft.
Met betrekking tot het e-mailbericht van 21 februari 2016 van de toenmalige secretaris van het OFT overweegt de rechtbank dat dit bericht hoort bij het raadsbesluit van 3 maart 2016. Niet is betwist dat raadsbesluiten en daarbij behorende stukken en bijlagen openbaar zijn.
Dat destijds geheimhouding was opgelegd doet hier niet aan af.
Ten aanzien van de overige overgelegde e-mailberichten heeft verweerder onweersproken gesteld dat deze zijn ontvangen door de gemeenteraad en vervolgens zijn geplaatst op de lijst van ingekomen stukken, die openbaar zijn.
12. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte namen van ambtenaren heeft geanonimiseerd die wegens hun functie in de openbaarheid treden. Bij het met het bestreden besluit meegezonden pakket stukken heeft verweerder de private namen openbaar gemaakt en juist niet de namen van diegene die een bestuurlijke functie bekleedde.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3027) kan, waar het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer slechts in beperkte mate aan openbaarmaking in de weg staan. Dit ligt anders, indien het het openbaar maken van namen van de ambtenaren betreft. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. Dat kan anders zijn indien de betrokken ambtenaren uit hoofde van hun functie reeds in enige mate in de openbaarheid treden.
14. De rechtbank stelt, na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de vertrouwelijke stukken, vast dat voor zover verweerder namen van ambtenaren heeft geanonimiseerd dit de namen van ambtenaren zijn die vanuit hun functie niet in de openbaarheid treden. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder namen van personen met bestuurlijke functies ten onrechte niet heeft verstrekt.
15. Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen kan het bestreden besluit geen stand houden wegens strijd met het met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
16. De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van stukken die betrekking hebben op de aan- of afwezigheid van draagvlak bij de deelnemende clusters. Verweerder dient over het al dan niet aanwezig zijn en/of al dan niet verstrekken van dergelijke stukken een gemotiveerd standpunt in te nemen.
17. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
18. Gelet op artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb draagt de rechtbank verweerder op haar zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op het aanvullende besluit van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
19. In afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus houdt de rechtbank alle verdere beslissingen aan.
20. De rechtbank wijst er nog op dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de – nog te nemen – einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op om binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eiser vervolgens in de gelegenheid om, voor zover verweerder van voormelde gelegenheid gebruik maakt, binnen vier weken na ontvangst van het aanvullende besluit van verweerder daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage
Artikel 3, eerste lid, van de Wob:
Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 10, tweede lid, van de Wob:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…].