4.3.De vordering van INretail is met name gestoeld op het betoog dat er in het kader van de maatregel van sluiting van de niet-essentiële detailhandel geen dan wel een ondeugdelijke noodzakelijkheids- en/of proportionaliteits- en/of subsidiariteitsafweging heeft plaatsgevonden. De voorzieningenechter volgt INretail in dit betoog niet. Uit de hierna te bespreken Kamerbrieven, toelichtingen bij de desbetreffende ministeriële regelingen en hetgeen tijdens de persconferenties door het kabinet is toegelicht, volgt in de eerste plaats genoegzaam dat het kabinet deze afwegingen, zich daarbij in overwegende mate baserend op de adviezen van het OMT, wel degelijk heeft gemaakt en daarbij de belangen van de detailhandel uitdrukkelijk heeft betrokken. In zoverre handelt de Staat dus niet – zoals INretail betoogt – in strijd met artikel 58b lid 2 Wpg en evenmin met de door het Handvest respectievelijk door de Dienstenrichtlijn gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap en het vrije dienstenverkeer – voor zover in dit geval al van toepassing -. Wat betreft deze laatste vrijheden heeft de Staat met juistheid betoogd dat deze vrijheden geen absolute gelding hebben en hierop – mits deze zijn gerechtvaardigd – beperkingen mogelijk zijn. Daarbij heeft de Staat er eveneens met juistheid op gewezen dat in dat verband op hem een verplichting rust om te toetsen op vrijwel dezelfde elementen als die zijn neergelegd in artikel 58b lid 2 Wpg, te weten is de inperking gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang, is de inperking geschikt om het nagestreefde doel te bereiken, gaat de inperking niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en kan dat doel niet met andere, minder beperkende, maatregelen worden bereikt. Zoals gezegd, blijkt uit het navolgende dat de Staat die toets heeft uitgevoerd.
4.3.1.In het advies van 14 december 2020 wees het OMT erop dat drukte in de steden door onder meer recreatief winkelen een groot epidemiologisch risico met zich mee brengt. Het OMT adviseerde vanwege de ongunstige epidemiologische situatie een groot pakket aan maatregelen, waaronder het sluiten van de detailhandel met uitzondering van handel gericht op voedselvoorziening en primaire levensbehoeften. Het kabinet heeft bij Kamerbrief van 14 december 2020 een harde lockdown aangekondigd (aanvankelijk) tot en met 19 januari 2021, welke lockdown onder meer de sluiting van de niet-essentiële detailhandel met ingang van 15 december 2020 omvatte. Deze maatregelen zijn neergelegd in de ministeriële regeling tot wijziging van de Trm van 14 december 2020. Minister-president Rutte (hierna: ‘Rutte’) heeft diezelfde dag toegelicht dat de harde lockdown werd ingegeven door de noodzaak om het aantal contacten tussen mensen tot een minimum te beperken. Daarbij heeft Rutte onderkend dat dit een harde boodschap voor ondernemers is, maar erop gewezen dat de soms extreme drukte in de winkelstraten in de grote steden tot dit besluit noopte. Verder heeft Rutte op 14 december 2020 toegelicht dat het kabinet doet wat nodig is om ondernemers te steunen en banen te behouden en dat het in dat verband afgekondigde steunpakket is uitgebreid. Bekeken zou volgens Rutte worden wat kan en nodig is om te zorgen dat zo min mogelijk bedrijven omvallen. In de toelichting bij de wijziging van de Trm van 14 december 2020 is eveneens onder verwijzing naar adviezen van het OMT toegelicht dat de verspreiding van het virus toeneemt en dat ter voorkoming van een verdere toename van het aantal geïnfecteerde personen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van onder meer het sluiten van de niet-essentiële detailhandel ter beperking van het aantal reisbewegingen en contactmomenten. De sluiting van publieke doorstroomlocaties is blijkens de toelichting in de periode maart/april 2020 geschikt gebleken voor het op relatief korte termijn terugdringen van het coronavirus.
4.3.2.Het OMT heeft in het advies van 31 december 2020 gewezen op de onzekere situatie ten aanzien van de Britse mutatie van het coronavirus, die zich vermoedelijk gemakkelijker zou verspreiden. In het advies van 11 januari 2021 adviseerde het OMT dringend om de genomen maatregelen vanwege de opkomst van nieuwe (Britse en Zuid-Afrikaanse) virusvarianten en de nog kwetsbare epidemiologische situatie in Nederland te verlengen. Op 16 januari 2021 adviseerde het OMT om aanvullende maatregelen te nemen om de verspreiding van de nieuwe varianten van het coronavirus onder controle te kunnen houden, hetgeen heeft geleid tot de invoering van de avondklok en de eenpersoonsbezoekregeling. In de adviezen van 25 januari 2021 en 30 januari 2021 spreekt het OMT nog steeds van een zeer kwetsbare epidemiologische situatie, waardoor er eigenlijk geen ruimte is voor versoepelingen. In het advies van 30 januari 2021 erkende het OMT dat er ondanks de daarmee gepaard gaande verspreidingsrisico’s op grond van diverse maatschappelijke afwegingen dringend ruimte gewenst was voor perspectief en enige versoepeling van de genomen maatregelen. Het OMT heeft nadat op dat punt om advies was gevraagd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS), ermee ingestemd om als eerste het primair onderwijs en de kinderopvang van kinderen van 0 tot 4 jaar te heropenen. In het advies van 1 februari 2021 gaf het OMT aan geen bezwaar te hebben tegen het onder voorwaarden toepassen van een click en collect-systeem (online bestellen en bij de winkel afhalen met gebruik van tijdvakken) in de niet-essentiële detailhandel. Dit in antwoord op de vraag van het ministerie van VWS of het OMT bezwaren ziet tegen het uitbreiden van het systeem van click en collect. In de Kamerbrief van 2 februari 2021 valt te lezen dat het kabinet in lijn met de adviezen van het OMT kiest voor heropening van het primair onderwijs en de kinderopvang per 8 februari 2021 maar dat verdere versoepelingen, waaronder heropening van de niet-essentiële detailhandel, vanwege de ontwikkeling van het epidemiologisch beeld niet aan de orde zijn. Wel is er volgens het kabinet ruimte voor het per 9 februari 2021 onder voorwaarden invoeren van een click en collect-systeem. Daarmee wordt volgens het kabinet tegemoet gekomen aan de bestaande consumentenvraag om in de buurt aankopen te doen en is het voor (lokale) ondernemers mogelijk om meer omzet te halen, waarmee de kans op faillissementen wordt verkleind. In de toelichting op de ter zake bij ministeriële regeling doorgevoerde wijziging van de Trm valt eveneens te lezen dat vanwege de ontwikkeling van het epidemiologisch beeld (verdere) versoepeling van de maatregelen niet mogelijk is en daarmee sprake is van een noodzakelijke en evenredige inperking van de door de maatregelen ingeperkte vrijheden tot en met 2 maart 2021. Op 7 februari 2021 heeft het OMT geadviseerd het huidige maatregelenpakket in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar het effect van de maatregelen op het reproductiegetal onverkort te verlengen.
4.3.3.Het ministerie van VWS heeft het OMT hierna gevraagd om advies over, onder meer, de eventuele ruimte om maatregelen ten aanzien van onderdelen van de detailhandel te versoepelen en de voorwaarden waaronder dat mogelijk is. In het daarop volgende (101e) advies van 22 februari 2021 overweegt het OMT dat het huidige maatregelenpakket tot nu toe effectief is gebleken in het terugdringen van het aantal contacten en daarmee in het voorkomen van besmettingen met zowel de klassieke als de Britse-variant. Het aantal contacten is volgens het OMT op dit moment lager dan ooit te voren. Het afbouwen van de maatregelen in de huidige fase van de epidemie zal volgens het OMT leiden tot een sterke toename van het aantal besmettingen en het aantal ziekenhuis- en IC-opnames. Met de verdere opbouw van de vaccinatiegraad en het te verwachten seizoenseffect, ontstaat er volgens het OMT in de komende maanden meer ruimte voor versoepelingen, mits deze stapsgewijs worden ingevoerd en hun effect zorgvuldig wordt gemonitord, zodat er indien nodig tijdig kan worden ingegrepen. Op 23 februari 2021 heeft Rutte de epidemiologische stand van zaken toegelicht en daarbij te kennen gegeven dat ‘we op weg zijn naar een stapsgewijze opening van de samenleving’. Hoe dringend de maatregelen ook nodig zijn, de economische, sociale en psychologische gevolgen tellen volgens Rutte op (‘horecaondernemers en winkeliers die het water aan de lippen staat’). Het kabinet probeert volgens Rutte de negatieve gevolgen zo beperkt mogelijk te houden door onder meer te voorzien in economische steunpakketten voor ondernemers. Ondanks dat schuurt, knelt, piept en kraakt het volgens Rutte, hetgeen wordt bevestigd door het Sociaal Cultureel Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau. Volgens Rutte zijn ‘we daarom in een fase gekomen waarin we bereid moeten zijn een beetje meer risico te nemen door gecontroleerd weer een paar dingen mogelijk te maken’. Volgens Rutte gaat het bij coronabeleid om een weging van ongelijksoortige belangen. Op dit moment weegt volgens Rutte, gelet op de adviezen van deskundigen, het maatschappelijk belang van versoepeling voor jongeren en het welzijn van ons allen zwaar.
4.3.4.Onder handhaving van de avondklok en de éénpersoonsbezoekregeling tot en met 15 maart 2021 heeft het kabinet op 23 februari 2021 gekozen voor het toestaan van fysiek onderwijs in het voortgezet onderwijs, gevolgd door het (gefaseerd) openen van het middelbaarberoepsonderwijs en het hoger onderwijs. Ook is gekozen voor het toestaan van het uitvoeren van contactberoepen, het toestaan van buitensporten op buitensportlocaties voor mensen tot 27 jaar en het onder voorwaarden toestaan van winkelen op afspraak. Blijkens de Kamerbrief van 23 februari 2021 is het maatregelenpakket in die vorm het resultaat van een met inachtneming van het OMT-advies uitgevoerde brede maatschappelijke toets. In de toelichting bij de desbetreffende ministeriële wijziging van de Trm van 2 maart 2019 valt eveneens te lezen dat het kabinet deze brede maatschappelijke toets heeft toegepast en op grond van de uitkomst hiervan (indachtig de OMT-adviezen) prioriteit heeft gegeven aan het ondanks de huidige zorgelijke epidemiologische situatie doorvoeren van versoepelingen ten behoeve van primair het onderwijs en jongeren. Het winkelen op afspraak in de niet-essentiële detailhandel wordt blijkens de toelichting per 3 maart 2021 toegestaan onder de voorwaarde dat hierbij gebruik wordt gemaakt van een vooraf te reserveren tijdslot van minimaal 10 minuten en er 1,5 meter afstand gehouden wordt. Daarbij geldt een maximum van twee klanten per verdieping per tijdslot. Dit is blijkens de toelichting van belang voor winkeliers voor wie verkoop via onlinekanalen of bestellen en afhalen vanwege de aard van de verkochte producten of de kleine schaal van de winkel geen goed alternatief is. Hiermee wordt blijkens de toelichting in winkelbehoeften voorzien en wordt aan kleine zelfstandige winkeliers de kans geboden om enige omzet te genereren en vaste lasten (deels) terug te verdienen. Uitgangspunten hierbij zijn dat winkelen gespreid over de dag plaatsvindt, er geen oploop van publiek ontstaat en er slechts twee personen per tijdvak per verdieping de winkel worden binnengelaten. Omdat er maar een zeer beperkt aantal personen tegelijkertijd binnen mag zijn, worden blijkens de toelichting de contactmomenten met anderen en daarmee het risico op verspreiding van het coronavirus geminimaliseerd. Ook draagt blijkens de toelichting het vooraf reserveren van een tijdslot bij aan een bewuste keuze om naar een winkel te gaan, zodat consumenten geen onnodige reisbewegingen maken. Ook sluit deze vorm van winkelen blijkens de toelichting aan op het advies van het OMT dat individuele, laagfrequente deelname, waarbij slechts sprake is van één-op-één-contact, te verkiezen is boven groepsactiviteiten en grootschalige persoonsverplaatsingen.