ECLI:NL:RBDHA:2021:2360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekken woonruimte voor bedrijfsmatig kweken van hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 10.250,- opgelegd gekregen wegens het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning voor het bedrijfsmatig kweken van hennep. Na bezwaar van eiseres werd de boete verlaagd naar € 10.000,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij verweerder een verweerschrift indiende en aanvullende stukken overhandigde. De zitting vond plaats op 17 februari 2021 via een Skypeverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 19 maart 2019 tijdens een controle door de politie en de Haagse Pandbrigade geconstateerd werd dat delen van de woning van eiseres in gebruik waren genomen voor het kweken van hennep. De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende was geïnformeerd over het binnentreden van haar woning, waardoor de toestemming die zij gaf niet als gewogen kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden onrechtmatig was en dat de bevindingen die daaruit voortkwamen buiten beschouwing moesten worden gelaten. Eiseres voerde aan dat de boete gematigd moest worden vanwege haar financiële situatie, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was van het genoten voordeel uit de hennepkwekerij.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar stelde vast dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in het bestreden besluit. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. Hoogendam),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,-, wegens het onttrekken van woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dit zich richt tegen de hoogte van de bestuurlijke boete. Het primaire besluit is in zoverre herroepen en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald op € 10.000,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 februari 2021 heeft verweerder desgevraagd aanvullende stukken ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021, door middel van een Skypeverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 19 maart 2019 is bij een controle van de woning aan de [laan] [huisnummer] te [plaats] door politie en een inspecteur van de Haagse Pandbrigade geconstateerd dat delen van de woning in gebruik waren genomen voor het bedrijfsmatig kweken van hennep. Naar aanleiding hiervan is op 20 maart 2019 een boeterapport opgemaakt.
2 Aan eiseres is op 14 juni 2019 een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250 in verband met overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 45 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (de Verordening). Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is uitgegaan van een bedrijfsmatige onttrekking van de woonruimte.
3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, gegrond verklaard. In verband met de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de daarin gewijzigde boetebedragen is de hoogte van de bestuurlijke boete op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangepast naar € 10.000, -.
4 Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit.
Zij voert aan dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is waardoor tolkenbijstand gedurende de gehele procedure noodzakelijk was. Uit de processen-verbaal van aanhouding en voorgeleiding blijkt echter dat eiseres niet met een tolk gehoord is. Het binnentreden is hierdoor niet rechtmatig verlopen. Eiseres kon niet overzien waar zij toestemming voor gaf. Aan eiseres is voorafgaande aan het binnentreden ook niet volledige en juiste informatie verstrekt over het binnentreden zelf. Daarom heeft eiseres geen gewogen beslissing kunnen nemen over de toestemming.
Voor het binnentreden bestond ook onvoldoende aanleiding. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom werd voldaan aan het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld.
Omdat sprake is van onrechtmatig binnentreden dient al hetgeen als gevolg daarvan is geconstateerd buiten beschouwing gelaten worden.
Verder is eiseres van mening dat de boete gematigd dient te worden omdat zij gelet op haar inkomen niet in staat is deze te voldoen. Tot slot heeft de Adviescommissie bezwaarschriften ten onrechte de reactie van eiseres van 9 december 2019 niet bij haar oordeel betrokken. Alleen daarom al kan het boetebesluit niet in stand blijven.
5 De toepasselijke wettelijke regelingen zijn opgenomen in een aparte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6 De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de beroepsgrond over het
ne bis in idem-beginsel ter zitting is ingetrokken.
6.2
Het betoog van eiseres dat sprake is van onrechtmatig binnentreden kan de rechtbank niet volgen. Daarbij is van belang dat uit de processen-verbaal, die op ambtsbelofte zijn opgemaakt, blijkt dat er toestemming is gegeven. Ook blijkt uit de processen-verbaal dat eiseres op de hoogte was van de reden van het binnentreden. Niet gebleken is dat hier een taalbarrière aan in de weg stond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat het redelijk vermoeden van schuld in deze procedure geen rol kan spelen. De rechtbank zal de beroepsgronden die daarop zien dan ook niet bespreken. Van belang is of eiseres in strijd met de Huisvestingsverordening gehandeld heeft.
6.3
Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van de geconstateerde overtreding huurder van de woning aan de [laan] [huisnummer] te [plaats] was. Ook is niet in geschil dat het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in delen van die woning een overtreding van het verbod in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 35 van de Verordening oplevert, omdat eiseres, terwijl zij daarvoor geen vergunning had, de woning deels aan de bestemming tot bewoning heeft onttrokken. Op grond van artikel 35 van de Huisvestingswet en artikel 45 van de Verordening was verweerder bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen.
6.4
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1820, kan bij gebrek aan inzicht in het uit een overtreding genoten voordeel aanleiding bestaan om niet tot matiging van de daarvoor opgelegde boete over te gaan, omdat niet kan worden beoordeeld of deze onevenredig hoog is. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in het uit de hennepkwekerij genoten voordeel terwijl niet in geschil is dat in de woning een hennepkwekerij van aanzienlijke omvang aanwezig was en de vondst van hennepresten in elk geval op een eerdere oogst duidt. De enkele stelling ter zitting dat de gemachtigde van eiseres sterk de indruk heeft dat anderen de scepter zwaaien, is onvoldoende om te oordelen dat verweerder ten onrechte uitgaat van verkregen voordeel. Dit maakt dat de overgelegde loonstroken niet tot het ermee beoogde doel kunnen leiden.
6.5
De omstandigheid dat de Adviescommissie bezwaarschriften de reactie van eiseres van 9 december 2019 niet bij haar beoordeling heeft betrokken, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder kon op zitting desgevraagd niet aangeven of de Adviescommissie een reactietermijn gegeven had aan eiseres. Dit blijkt ook niet uit de bezwaarstukken. De enkele stelling van verweerder dat het gebruikelijk is om tijdens een hoorzitting met partijen termijnen af te spreken, is in dit geval onvoldoende. De hoorzitting was immers op 20 november 2019, terwijl de Adviescommissie pas op 26 november 2019 twee door haar opgevraagde processen-verbaal voor een reactie aan partijen heeft voorgelegd. Verweerder heeft op 4 december 2019 gereageerd en eiseres vijf dagen later. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verweerder de reactie van eiseres op die processen-verbaal ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op.
De rechtbank zal dit gebrek echter passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres door de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel niet is benadeeld (artikel 6:22 van de Awb). Verweerder heeft zich immers terecht op het standpunt gesteld dat de reactie van eiseres van 9 december 2019 geen andere gronden bevat dan die de Adviescommissie al had beoordeeld. Bovendien volgt uit overweging 6.2 dat het binnentreden in dit geval rechtmatig was.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat in het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek zit, bepaalt de rechtbank dat verweerder de proceskosten van eiseres vergoedt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:44
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt zij aan de officier van justitie voorgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel met het openbaar ministerie is overeengekomen, dat daarvan kan worden afgezien.
Voor een gedraging die aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, legt het bestuursorgaan slechts een bestuurlijke boete op indien:
de officier van justitie aan het bestuursorgaan heeft medegedeeld ten aanzien van de overtreder van strafvervolging af te zien, of
het bestuursorgaan niet binnen dertien weken een reactie van de officier van justitie heeft ontvangen.
Huisvestingswet
Artikel 21
a. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders; […]
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
[…]
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22 of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019
Artikel 35 Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
De in bijlage III van deze verordening opgenomen categorieën woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken; […]
Artikel 45 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen. […]
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Bijlage II
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 7:2, vierde lid van deze verordening.
Overtreding
1e keer
Recidive
[…]
Art. 21, eerste lid van de Huisvestingswet 2014:
- niet-bedrijfsmatige exploitatie·
- bedrijfsmatige exploitatie
€ 5.000
€ 10.000
€ 10.000
€ 20.000
[…]