In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 10.250,- opgelegd gekregen wegens het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning voor het bedrijfsmatig kweken van hennep. Na bezwaar van eiseres werd de boete verlaagd naar € 10.000,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij verweerder een verweerschrift indiende en aanvullende stukken overhandigde. De zitting vond plaats op 17 februari 2021 via een Skypeverbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 19 maart 2019 tijdens een controle door de politie en de Haagse Pandbrigade geconstateerd werd dat delen van de woning van eiseres in gebruik waren genomen voor het kweken van hennep. De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende was geïnformeerd over het binnentreden van haar woning, waardoor de toestemming die zij gaf niet als gewogen kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden onrechtmatig was en dat de bevindingen die daaruit voortkwamen buiten beschouwing moesten worden gelaten. Eiseres voerde aan dat de boete gematigd moest worden vanwege haar financiële situatie, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was van het genoten voordeel uit de hennepkwekerij.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar stelde vast dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in het bestreden besluit. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.