ECLI:NL:RBDHA:2021:2452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
20_4903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Martens, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder inzake de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en arbeid naar arbeidsvermogen (WIA). Het primaire besluit, genomen op 15 april 2020, kende aan eiser een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,37% toe. Na bezwaar werd dit percentage herzien naar 50,05% bij het bestreden besluit van 30 juni 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 1 mei 2017 tot 1 mei 2018 als technisch operator heeft gewerkt en zich op 13 juni 2018 ziek heeft gemeld. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd op 16 maart 2020. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld, waarin beperkingen van eiser zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de selectie van functies door verweerder correct is uitgevoerd en dat er geen reductiefactor toegepast hoeft te worden, omdat de urenomvang van de geselecteerde functies hoger is dan de maatmanomvang.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit, hoewel pas in beroep voorzien van een toereikende motivering, niet leidt tot benadeling van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,- en dient het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.M. Martens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser per 10 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en arbeid naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,37%.
Bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herzien in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 10 juni 2020 50,05% bedraagt, dat de restverdiencapaciteit per die datum is vastgesteld op € 2197,90 en dat het dagloon wijzigt naar € 183,36.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 21 januari 2021 is een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 januari 2021 ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 8 februari 2021. Aan deze zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser heeft van 1 mei 2017 tot 1 mei 2018 als technisch operator gewerkt bij Nutricia. Per 1 mei 2018 is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 13 juni 2018 heeft eiser zich ziekgemeld. Vervolgens is aan eiser per 12 september 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 16 maart 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd (hierna: de aanvraag).
2. In verband met de aanvraag is eiser onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft in diens rapportage van 7 april 2020 geconcludeerd dat eiser beperkingen heeft op de gebieden van persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2020.
3. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige eiser in de rapportage van
8 april 2020 niet geschikt geacht voor maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige heeft de volgende - bij de belastbaarheid van eiser passende - functies geduid 1) receptionist (sbc-code: 315120), 2) productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180) en 3) administratief medewerker (sbc-code: 315133). In aanvulling daarop zijn de volgende functies geselecteerd: 4) monteur printplaten (sbc-code: 267051) en 5) telefonist (sbc-code: 315174). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 49,37%.
4. Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser per 10 juni 2020 een loongerelateerde WGA uitkering ingevolge de WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,37%. Het dagloon is vastgesteld op € 184,35.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Aan dit besluit ligt de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 juni 2020 ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat het maatmanuurloon gewijzigd dient te worden naar € 27,49. De bijbehorende urenomvang is vastgesteld op 36,80 uren per week. Verweerder heeft in het bestreden besluit het dagloon gewijzigd in € 183,36. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 50,05%.
6. Eiser voert daartegen in beroep aan dat het arbeidsongeschiktheidspercentage dat volgt uit de (in bezwaar) aangepaste maatman en urenomvang niet juist is vastgesteld. Ten onrechte is geen reductiefactor toegepast. De functie van administratief medewerker (sbc-code 315133) heeft een omvang van 36 uur per week. Nu zijn maatmanurenomvang is gewijzigd naar 36,80, dient ingevolge artikel 2 van de Beleidsregel uurloonschatting 2008 een reductiefactor van 36/36,8 te worden toegepast op het mediane loon van de geselecteerde functies. Door dit niet te doen is het arbeidsongeschiktheidspercentage te laag vastgesteld en de resterende verdiencapaciteit te hoog.
7. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroepschrift op 15 januari 2021 gerapporteerd dat per abuis in de rapportage van 15 juni 2020 de functies met sbc-codes 315133 en 267051 zijn omgedraaid. Wanneer de functie met sbc-code 267051 (met een urenomvang van 39 uur per week) op de derde plaats komt, is de urenomvang van de drie geduide functies hoger dan de urenomvang van de maatman, zodat er geen reductiefactor hoeft te worden toegepast.
8. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 9 van het Schattingsbesluit - kort gezegd - bij de bepaling van hetgeen eiser nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee eiser per uur het meest kan verdienen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:3362) dwingt de tekst van het Schattingsbesluit niet tot selectie van drie functies, die ieder voor zich - zonder ook de reductiefactor in ogenschouw te nemen - de hoogste loonwaarde vertegenwoordigen, maar tot een selectie van functies die, zonodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke restverdiencapaciteit per uur. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat selectie van functies op de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in zijn rapportage van 15 januari 2021 vermeldt (met sbc-codes 315120, 111180 en 267051), resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur. Omdat de urenomvang van deze drie uiteindelijk geselecteerde functies hoger is dan de maatmanomvang, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat op die uiteindelijke selectie geen reductiefactor hoeft te worden toegepast. De grond die daarop ziet faalt daarom.
9. Omdat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende motivering, is sprake van schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit motiveringsgebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, nu aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Zo blijft het bepaalde arbeidsongeschiktheidspercentage 50,05%.
10. Het beroep is ongegrond.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
12. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.