ECLI:NL:RBDHA:2021:2486
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake asielaanvraag en overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 oktober 2020. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van 16 november 2020, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard. Hij heeft verzet aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het verzet en het beroep is beslist. Tijdens de zitting op 1 maart 2021 was de opposant aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. F. Boon. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzet gegrond verklaard. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de opposant niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er een beslissing op het beroep is genomen.
De rechtbank heeft overwogen dat in de eerdere uitspraak ten onrechte is geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de opposant zich vrijwillig heeft gemeld bij de Duitse autoriteiten in het kader van de Dublinprocedure. De gang van zaken rondom de overdracht roept vragen op, en de rechtbank heeft besloten het onderzoek te hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De rechtbank zal binnen twee weken beslissen op het beroep en ook een beslissing nemen over de proceskostenvergoeding. De voorlopige voorziening is toegewezen omdat de overdracht aan Duitsland gepland stond op 3 maart 2021.