ECLI:NL:RBDHA:2021:2650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB – 19 _ 6291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen The Printer Copyservice B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de wijziging van een WIA-uitkering. De werkneemster, die voorheen een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van deze uitkering per 19 november 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster per die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt, wat betekent dat zij geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard en het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit inmiddels was vervangen. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare informatie tot een juiste conclusie was gekomen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,- en het griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

The Printer Copyservice B.V., te 's-Gravenhage, eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] (de werkneemster), te [woonplaats]
(gemachtigde: F. Berteling).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering die de werkneemster op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ontving per 19 november 2018 beëindigd. De werkneemster is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Bij besluit van 28 juni 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en Printerette Digishop B.V. (Printerette Digishop) tevens als belanghebbende werkgever aangemerkt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft een zienswijze ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werkneemster was laatstelijk werkzaam als medewerker printshop voor 36 uur per week bij eiseres. Zij is op 22 september 2014 uitgevallen voor dit werk met medische klachten. De werkneemster ontving per 19 september 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% op arbeidskundige gronden.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van de werkneemster per 19 november 2018 beëindigd. De werkneemster is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Uit dit onderzoek volgt dat de werkneemster per 19 november 2018 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Zij heeft daarom recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij brief van 19 december 2018 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld aanvullende gronden in te dienen. Vervolgens heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek in bezwaar verricht, waarna bestreden besluit I is genomen.
2. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de werkneemster geen recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Voorts heeft verweerder eiseres als belanghebbende werkgever aangemerkt nu uit de polisgegevens van de Belastingdienst volgt dat uit deze dienstbetrekking sprake is van loongegevens. Printerette Digishop is ook geregistreerd als werkgever van de werkneemster, maar uit deze dienstbetrekking volgen geen loongegevens.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat Printerette Digishop eigenrisicodrager is en eiseres niet. Verweerder verhaalt de WIA-uitkering sinds 27 oktober 2016 op Printerette Digishop. Printerette Digishop heeft eerder gesteld dat de werkneemster geen deel uitmaakt van haar medewerkersbestand, nu zij bij eiseres als medewerkster is geplaatst. Verweerder besloot echter bij besluit van 27 oktober 2016 dat dit onjuist was. Verweerders stelling strookt bovendien niet met het feit dat het primaire besluit aan Printerette Digishop gericht is. Dit impliceert dat Printerette Digishop ten onrechte de WGA-uitkering aan verweerder betaalt. Voorts stelt eiseres dat de werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering. Door een operatie vooruit te schuiven onttrekt de werkneemster zich aan haar verplichtingen. Verweerder neemt de mededelingen van de werkneemster ten onrechte over zonder medische informatie bij haar behandelaren op te vragen.
4. Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en Printerette Digishop tevens als belanghebbende werkgever aangemerkt. Verweerder handhaaft zijn standpunt in bestreden besluit I dat de werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
5. Eiseres kan zich evenmin verenigen met bestreden besluit II en voert aan dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard en aan eiseres een vergoeding van de gemaakte kosten had moeten worden toegekend nu bestreden besluit II na bestreden besluit I is genomen. Gelet op de medische informatie van de behandelaren van de werkneemster is volgens eiseres wel sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres wijst er hierbij op dat de werkneemster reeds ruim vijf jaar geleden arbeidsongeschikt is geraakt. Verweerder heeft het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” niet kenbaar gehanteerd.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiseres op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit II, nu dit besluit niet geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoetkomt.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep gericht tegen bestreden besluit I, nu dit besluit inmiddels is vervangen door bestreden besluit II. Het beroep tegen bestreden besluit I is daarom niet-ontvankelijk.
6.3
De rechtbank stelt vast dat met bestreden besluit II aan de bezwaren met betrekking tot de belanghebbendheid van Printerette Digishop tegemoet is gekomen. In geschil is nog de vraag of verweerder terecht geen IVA-uitkering aan de werkneemster heeft toegekend.
7.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA ontstaat recht op een IVA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
7.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op langere termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7.3
Voor het onderzoek naar de vraag of sprake is van duurzaamheid heeft verweerder een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”, vastgesteld. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd als:
verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Door de verzekeringsarts wordt aan de hand van een stappenplan een prognose over de arbeidsbeperkingen van een betrokkene gegeven, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
7.4
De rechtbank neemt voornoemd beoordelingskader van verweerder tot uitgangspunt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
8.1
Op 3 december 2018 heeft de primaire verzekeringsarts de werkneemster op het spreekuur gezien, waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 13 december 2018, waarin hij tot de conclusie komt dat de werkneemster op het moment van onderzoek geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft nu zij op korte termijn een behandeling zal ondergaan waardoor zij geruime tijd niet beschikbaar voor werk zal zijn. Voor de aandoening die primair de arbeidsongeschiktheid veroorzaakte, bestaan op termijn nog behandelmogelijkheden die de belastbaarheid in met name persoonlijk en sociaal functioneren zouden kunnen doen toenemen. Er is daarom aanleiding voor een heronderzoek op langere termijn, aldus de primaire verzekeringsarts.
8.2
De arts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 26 juni 2019 een rapport uitgebracht, geaccordeerd door de verzekeringsarts b&b. Dit rapport is gebaseerd op dossieronderzoek, de telefonische hoorzitting/het spreekuur op 7 mei 2019 en ingebrachte medische informatie van arts drs. J. Swinkels van 6 februari 2019 en een ongedateerd schrijven van psycholoog drs. M.A. van de Kuilen. Omdat uit het telefoongesprek met de werkneemster volgde dat nog geen operatie had plaatsgevonden, heeft de arts b&b de primaire verzekeringsarts gevraagd alsnog een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen. Er is namelijk geen sprake van afnemende mogelijkheden binnen drie maanden na het primaire onderzoek zoals aanvankelijk door de primaire verzekeringsarts werd gesteld. De primaire verzekeringsarts heeft op 9 mei 2019 een FML opgesteld. Op basis van deze FML kon de arbeidsdeskundige geen functies duiden, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% is vastgesteld. De arts b&b heeft geen aanleiding gezien om aan de FML te twijfelen en komt tot de conclusie dat de werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Ten aanzien van de psychische klachten zijn er nog behandelmogelijkheden. Vanwege de geplande operatie kan momenteel geen medicamenteuze ondersteuning aan de werkneemster geboden worden. Gewichtsreductie en training na de operatie kunnen de lichamelijke klachten verminderen. De arts b&b acht een herbeoordeling aan de orde in het tweede kwartaal van 2020 nu de operatie niet is doorgegaan op de eerder verwachte datum. Een termijn van tien maanden binnen de operatie en herbeoordeling is nodig voor stabilisatie van de gewichtsreductie van de werkneemster. Ook is de verwachting dat de resorptiebalans dan weer opnieuw is ingesteld waardoor medicamenteuze ondersteuning van de psychische klachten kan plaatsvinden. De arts b&b benadrukt dat de ingreep op zowel fysiek als mentaal vlak tot verbetering van de gezondheidstoestand van de werkneemster kan leiden. Door een verbetering op mentaal vlak is de werkneemster mogelijk weer in staat om gerichte behandeling te ondergaan voor haar psychische klachten. Een afname in gewicht maakt het eveneens aannemelijk dat de lichamelijke klachten zullen verbeteren en de belastbaarheid zal toenemen. Hoe de belastbaarheid zal zijn na de operatie dient op termijn met een verzekeringsgeneeskundige beoordeling te worden vastgesteld, aldus de arts b&b.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en de werkneemster psychisch en lichamelijk onderzocht. De arts b&b heeft dossieronderzoek verricht, de werkneemster telefonisch gesproken en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij haar oordeelsvorming betrokken. Wat betreft het betoog van eiseres dat verweerder informatie had moeten inwinnen bij de behandelend sector overweegt de rechtbank dat dit ter vrije beoordeling van de verzekeringsarts staat. Het is immers vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. [1] Het opvragen van informatie bij derden is met name aangewezen als de verzekeringsarts zich geen duidelijk beeld kan vormen van de medische toestand van betrokkene. Daarvan was in het geval van de werkneemster blijkens voormelde medische rapportages geen sprake. De artsen beschikten naast hun eigen onderzoeksbevindingen over de in het dossier aanwezige medische informatie, welke informatie kenbaar bij de beoordeling is betrokken. De in de bezwaarfase overgelegde (medische) informatie is door de arts b&b benoemd en beoordeeld. Ook in (de inhoud van) die informatie heeft de arts b&b geen reden gezien tot het opvragen van (meer) informatie bij de behandelend sector. Dat de arts b&b geen aanleiding heeft gezien om contact met de behandelend sector op te nemen, acht de rechtbank in dit geval aanvaardbaar nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de informatie in het dossier onvoldoende is om tot een gedegen oordeel te kunnen komen.
9.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de arts b&b. Hoewel in de rapporten van de artsen het beoordelingskader niet expliciet is genoemd, blijkt daaruit dat dit wel is gevolgd als ondersteunend kader in het beoordelen van de prognose van de arbeidsbeperkingen en de inschatting van de kans op herstel. Er is geen sprake van ziektebeelden zonder behandelingsmethoden. Er staat immers een operatie voor de werkneemster gepland en voor de psychische klachten zijn nog behandelmogelijkheden. De arts b&b heeft in haar rapport uitgebreid uiteenzet hoe de belastbaarheid van de werkneemster nog kan verbeteren als gevolg van de ingreep. De arts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd wat het mogelijke resultaat van deze ingreep op zowel fysiek als mentaal vlak voor de werkneemster is. De rechtbank ziet geen aanleiding de arts b&b niet te volgen. Eiseres is weliswaar van opvatting dat de werkneemster gedurende lange tijd arbeidsongeschikt is, maar eerder is nog geen behandeling ingezet met aandacht voor de gewichtsreductie van de werkneemster. De arts b&b heeft in haar rapport bovendien opgenomen dat na enige periode een herbeoordeling dient te plaatsvinden, nu de kans op herstel voor de ingreep niet kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke behandeling eerst enige kans moet krijgen alvorens kan worden geoordeeld dat herstel niet of nauwelijks meer aan de orde kan zijn.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank met juistheid op het standpunt gesteld dat de werkneemster per 19 november 2018 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Bestreden besluit II kan daarom in stand blijven.
11. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen bestreden besluit I. Het is ongegrond voor zover het zich richt tegen bestreden besluit II.
12. In het gegeven dat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiseres bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand in bezwaar en beroep zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.