Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij verblijft op dit moment in Iran. Eiseres wenst verblijf bij referent, haar meerderjarige zoon. Op 14 augustus 2018 heeft referent daarom een aanvraag ingediend voor eiseres met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Referent heeft sinds 12 januari 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet over een mvv beschikt en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Afwijzing van de aanvraag is volgens verweerder niet in strijd met het recht op respect voor familie- en gezinsleven dat volgt uit artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tussen eiseres en referent familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van EVRM, omdat het jongvolwassenenbeleid op hen van toepassing is. Verweerder heeft verder meegewogen dat, omdat het gaat om een eerste toelating, alleen sprake kan zijn van een positieve verplichting om toe te staan dat het familieleven in Nederland wordt uitgeoefend bij zeer bijzondere feiten en omstandigheden. Verweerder heeft vervolgens getoetst of het belang van eiseres en referent op het uitoefenen van het recht op familieleven zwaarder weegt dan het belang van de Nederlandse staat en geoordeeld dat dit niet het geval is.
3. Eiseres is het niet eens met dit besluit en voert het volgende aan. Verweerder heeft een onjuiste maatstaf toegepast door te overwegen dat alleen in zeer bijzondere omstandigheden sprake is van een positieve verplichting om het gezinsleven in Nederland toe te staan. Dit is niet te herleiden uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake artikel 8 van het EVRM. Dit is slechts het geval bij gezinsleven dat is ontstaan of ontwikkeld gedurende illegaal verblijf en deze situatie doet zich niet voor. Daarnaast lijkt verweerder hiermee alsnog in de belangenafweging te toetsen aan het criterium ‘more than the normal emotional ties’, terwijl dit criterium alleen van toepassing is bij de beoordeling of sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 29 mei 2017.Gelet op jurisprudentie van het EHRM moet, als eenmaal is vastgesteld dat tussen een jongvolwassen kind en zijn ouder gezinsleven bestaat, van de afhankelijkheid tussen hen worden uitgegaan. Eiseres voert verder aan dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad op de omstandigheid dat referent een vluchteling is en dat de scheiding tussen eiseres en referent onvrijwillig en noodgedwongen is. Eiseres wijst in dit verband op artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en verwijst naar een uitspraak van de ABRvS van 29 maart 2019en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2018.Er is sprake van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. Er moet dan ook sprake zijn van zeer zwaarwegende argumenten om de aanvraag te weigeren. Er wordt verder ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat de verwachting is dat zij ten laste van de publieke middelen komt na aankomst in Nederland. Verweerder heeft bovendien de belangen van de staat te algemeen geformuleerd. Door te oordelen dat van referent mag worden verwacht dat hij zelf een leven opbouwt in Nederland heeft verweerder geen recht gedaan aan de individuele en feitelijke situatie waarin referent verkeert. Uit de brief van 15 juli 2020 van ggz blijkt daarnaast dat referent sinds oktober 2019 onder behandeling staat en dat een depressieve stoornis is opgetreden na de afwijzing van de onderhavige aanvraag. Uit de brief volgt verder dat eiseres en referent in hoge mate emotioneel afhankelijk zijn van elkaar. Voor zover verweerder in het bestreden besluit heeft bedoeld dat uit de brief niet volgt dat referent voor zijn geestelijk welzijn exclusief van eiseres afhankelijk is, voert eiseres aan dat dit criterium niet van toepassing is, omdat het bestaan van gezinsleven tussen eiseres en referent niet meer ter discussie staat. Ook is dit criterium binnen deze toets niet doorslaggevend, ingevolge een uitspraak van de ABRvS van 10 april 2019.Dat referent in Nederland zelfstandig kan functioneren volgt tot slot niet uit de verklaringen van referent en de overige omstandigheden.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat tussen eiseres en referent familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt verder vast dat geen sprake is van inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, omdat verweerder aan eiseres geen verblijfstitel heeft ontnomen die haar tot het uitoefenen van dat familie- en gezinsleven in Nederland in staat stelde. Beoordeeld dient te worden of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven voor verweerder een positieve verplichting voortvloeit om aan eiseres verblijf toe te staan. Uit jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland,en die van de ABRvSvolgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven, dan wel privéleven, een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die voor de belangenafweging van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit de door hem verrichte belangenafweging als volgt gemotiveerd. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven met referent in het land van herkomst uit te oefenen, omdat referent een verblijfsvergunning asiel heeft in Nederland. Dit wordt echter door verweerder niet als doorslaggevend geacht. Er is sprake van een eerste toelating van eiseres, zodat een restrictief toelatingsbeleid wordt gehanteerd. Verweerder heeft meegewogen dat sprake is van een emotionele band tussen eiseres en referent en dat bij referent sprake is van psychische klachten. Van referent mag volgens verweerder echter gelet op zijn leeftijd worden verlangd dat hij zelf een leven opbouwt in Nederland, waarvoor hij ook door de overheid wordt ondersteund. Referent is niet afhankelijk van eiseres, waarbij meespeelt dat hij eerder een relatie heeft gehad, in Iran heeft gewerkt, hij 24 jaar oud is en al sinds 2018 zelfstandig in Nederland verblijft. Ook de psychische situatie van referent leidt niet tot een zodanig bijzondere situatie dat er een positieve verplichting bestaat voor Nederland om aan eiseres verblijf toe te staan, omdat referent psychische hulp en medicatie ontvangt. Eiseres kan op afstand ondersteunende hulp bieden. Ten aanzien van eiseres is niet gebleken dat sprake is van fysieke of psychische gezondheidsklachten, die zouden kunnen leiden tot zodanig bijzondere omstandigheden dat van het restrictieve toelatingsbeleid dient te worden afgeweken. Daarbij heeft verweerder het economisch belang van de staat zwaar meegewogen. In het nadeel van eiseres weegt dat redelijkerwijs is te verwachten dat zij ten laste van de publieke middelen zal komen als verweerder haar toegang tot Nederland verleent. Tot slot heeft verweerder meegewogen dat de banden die eiseres heeft met Iran sterker zijn dan de banden die zij met Nederland heeft. Op basis van het voorgaande heeft verweerder geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres en referent om te worden herenigd.
6. De rechtbank volgt eiseres in het standpunt dat niet duidelijk is waarop verweerder zijn stelling baseert dat in haar geval, omdat sprake is van een eerste toelating, alleen bij ‘zeer bijzondere feiten en omstandigheden’ sprake kan zijn van een positieve verplichting om uitoefening van het familieleven in Nederland toe te staan. Verweerder heeft in het besluit niet concreet verwezen naar zijn eigen beleid of naar een andere rechtsgrond waaruit blijkt dat dit criterium van toepassing is. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder in zijn verweerschrift en tijdens de zitting, in reactie op deze beroepsgrond, heeft verwezen naar het arrest Jeunesse van het EHRM,maar dit arrest is naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vergelijkbaar met de situatie van eiseres. In het arrest Jeunesse ging het immers om de eerste toelating van een vreemdeling die al langere tijd zonder verblijfsvergunning in Nederland had verbleven, terwijl eiseres nog in Iran verblijft en referent legaal verblijf in Nederland heeft. Als verweerder deze toetsingsmaatstaf in het geval van eiseres wenst toe te passen dient hij dit daarom nader te motiveren.
7. De rechtbank volgt eiseres echter niet in haar standpunt dat verweerder, door in zijn belangenafweging tevens aspecten te betrekken die zien op een eventuele ‘afhankelijkheid’ tussen eiseres en referent, ook in dat opzicht een onjuist toetsingskader zou hebben toegepast. Eiseres wijst er terecht op dat het criterium ‘more than the normal emotional ties’ op zichzelf niet meer ter beoordeling staat in dit geval, omdat verweerder al gezinsleven heeft aangenomen tussen eiseres en haar jongvolwassen zoon, maar dit laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat bepaalde elementen die ook in die toets naar voren komen, alsnog een rol kunnen spelen bij de (algemene) belangenafweging die verweerder wel moet maken in dit geval. Verweerder moet immers álle relevante omstandigheden meewegen en tot die omstandigheden kunnen ook de leeftijd van referent en de mate waarin hij in staat moet worden geacht voor zichzelf te kunnen zorgen behoren. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder ook andere omstandigheden heeft meegewogen, zoals de banden die eiseres heeft met Iran en dat sprake is van een economisch belang bij de weigering van de mvv, nu niet onwaarschijnlijk is dat de Nederlandse samenleving zal betalen voor het uit te oefenen gezinsleven. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in het standpunt dat verweerder bij de belangenafweging op dit punt een verkeerde toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd.
8. De rechtbank is ten aanzien van de door verweerder gemaakte belangenafweging echter wel van oordeel dat verweerder daarin de psychische problemen van referent en de aanleiding van die problemen onvoldoende kenbaar heeft betrokken. Uit de brief van 15 juli 2020 van de psychotherapeut van referent volgt dat de psychische klachten van referent zijn ontstaan nadat de onderhavige aanvraag is afgewezen. De psychotherapeut merkt op dat referent door deze afwijzing totaal gedemoraliseerd lijkt en in passiviteit is geraakt. Referent is gediagnostiseerd met een ernstige depressieve stoornis die reactief is na de afwijzing van zijn verzoek tot hereniging met eiseres. Verder volgt uit de brief dat hereniging met eiseres een positief effect zal hebben op de psychische toestand van referent. Verweerder heeft over de psychische klachten van referent overwogen dat hij momenteel onder behandeling staat en dat eiseres op afstand ondersteunende hulp kan bieden door dagelijks contact te hebben met hem. Verweerder heeft in de belangenafweging echter niet kenbaar betrokken dat de psychische klachten van referent volgens zijn behandelaar zijn gerelateerd aan de scheiding van referent met eiseres en dat deze zijn ontstaan na afwijzing van de onderhavige aanvraag. Ook heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat uit de genoemde brief blijkt dat hereniging met eiseres een positief effect zal hebben op de psychische toestand van referent. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij zich niet wil laten ‘gijzelen’ door mensen die stellen dat zij door een afwijzing van een aanvraag psychische klachten hebben gekregen, wat de rechtbank op zichzelf ook wel kan volgen, maar dat laat onverlet dat er in dit geval met stukken van de behandelaar van referent is onderbouwd dat de psychische klachten zijn ontstaan vanwege de afwijzing van de aanvraag. Dit is dus meer dan een enkele ‘stelling’ van referent. Verweerder is hieraan voorbij gegaan en had deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank kenbaar moeten meenemen in de belangenafweging.
9. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarop hij zijn stelling baseert dat alleen bij ‘zeer bijzondere feiten en omstandigheden’ sprake kan zijn van een positieve verplichting om uitoefening van het familieleven in Nederland toe te staan in het geval van eiseres en referent én dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd op deze punten. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet verweerder het toe te passen criterium nader toelichten en alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrekken in de belangenafweging. Verweerder krijgt zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen. De termijn gaat lopen zodra deze uitspraak is verzonden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).