ECLI:NL:RBDHA:2021:2726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/5855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een toevoeging voor rechtsbijstand en de afwijzing daarvan door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een toevoeging voor rechtsbijstand aan eiseres. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een nieuwe toevoeging, nadat haar eerdere aanvraag was afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand had in zijn primaire besluit van 11 mei 2020 de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er onvoldoende financieel belang zou zijn voor de nieuwe toevoeging. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 30 juli 2020 bevestigd, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 10 maart 2021, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiseres vertegenwoordigd door een waarnemer van haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de verwijzing van verweerder naar de werkinstructie Financieel belang niet juist was, omdat deze instructie niet van toepassing was op de onderhavige zaak. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevatte, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de eerdere toevoeging voor de erkenning van aansprakelijkheid en het verhalen van buitengerechtelijke kosten voldoende was en dat er geen zelfstandig rechtsbelang was voor de nieuwe aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Raad voor Rechtsbijstand in de proceskosten van eiseres, die op € 1.068,- werden vastgesteld. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Vlerken).

Procesverloop

In het besluit van 11 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een toevoeging voor rechtsbijstand, met kenmerk [toevoegingsnummer 1] , afgewezen.
In het besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 10 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een waarnemer van haar gemachtigde, mr. [gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor een civiele procedure is eiseres (namens haar zoon) een toevoeging voor rechtsbijstand verleend, met kenmerk [toevoegingsnummer 2] . De verzekeraar van de betrokken partij heeft aansprakelijkheid erkend, waarna eiseres het verzoekschrift tot erkenning van aansprakelijkheid heeft ingetrokken. Vervolgens heeft de verzekeraar geweigerd om buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Daar is een civielrechtelijk geschil uit voortgevloeid. Voor dat geschil heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder – in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie – zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende financieel belang is voor onderhavige toevoeging. Voor het bewerkstelligen van erkenning van aansprakelijk en het verhalen van de schade is al een toevoeging verstrekt aan eiseres, waarvoor zij een eigen bijdrage heeft moeten betalen. Het financieel belang van eiseres is in dit geval alleen die eigen bijdrage en dit bedrag is te laag. Verweerder heeft dit gebaseerd op de werkinstructie Financieel belang. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wijst verweerder af omdat de toevoeging waarnaar is verwezen, is verleend zonder de regelgeving op juiste wijze toe te passen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens haar is de eerdere toevoeging bedoeld voor de procedure om de aansprakelijkheid te erkennen. Onderhavige toevoeging ziet op de buitengerechtelijke kosten die de verzekeraar weigert te betalen. Bij het bepalen van het financieel belang dienen de kosten voor de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener van eiseres te worden betrokken, waardoor er voldoende financieel belang is. Tevens betoogt eiseres dat verweerder in een identieke kwestie een toevoeging heeft verleend waar de wederpartij de buitengerechtelijke kosten weigerde te vergoeden. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die kwestie een kennelijke misslag was.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank vindt de verwijzing van verweerder naar de werkinstructie Financieel belang niet juist. Die gaat immers over het bepalen van het financieel belang als er al een toevoeging is verleend voor de ‘eerdere aanleg’. Onder ‘eerdere aanleg’ moet bijvoorbeeld worden verstaan: een eerder gemaakt bezwaar of een eerder ingesteld beroep. Op vragen van de rechtbank ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze werkinstructie niet letterlijk op deze zaak van toepassing is. Het gaat in deze zaak immers niet om ‘de eerdere aanleg’. In de civiele procedure is aansprakelijkheid door de derde partij erkend voordat een zitting daarover kon plaatsvinden. Vervolgens is een geschil ontstaan over de buitengerechtelijke kosten. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat.
4.2
De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat al een toevoeging, met kenmerk [toevoegingsnummer 2] , is verleend voor het bewerkstelligen van erkenning van aansprakelijkheid en het verhalen van de buitengerechtelijke kosten. Het gaat dus om hetzelfde rechtsbelang. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de procedure waarvoor toevoeging -0708 is aangevraagd feitelijk of juridisch zodanig verschilt van de procedure waarvoor eerder de toevoeging met kenmerk -6400 is verleend, dat sprake is van een zelfstandig rechtsbelang. Verder zijn de procedures niet aanhangig bij meer dan één instantie zoals bedoeld in artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1747). De buitengerechtelijke kosten vallen dus onder de eerdere toevoeging. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op het bewijsaanbod dat eiseres ter zitting heeft gedaan.
4.3
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft verwezen naar de verstrekte toevoeging met kenmerk 3KA0147. Verweerder heeft goed gemotiveerd dat die toevoeging is verstrekt zonder de regelgeving correct toe te passen. Verweerder is niet gehouden om deze ambtelijke misslag te herhalen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet op het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.