ECLI:NL:RBDHA:2021:2726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een toevoeging voor rechtsbijstand en de afwijzing daarvan door de Raad voor Rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een toevoeging voor rechtsbijstand aan eiseres. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een nieuwe toevoeging, nadat haar eerdere aanvraag was afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand had in zijn primaire besluit van 11 mei 2020 de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er onvoldoende financieel belang zou zijn voor de nieuwe toevoeging. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 30 juli 2020 bevestigd, waarop eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 10 maart 2021, die via videoverbinding plaatsvond, werd eiseres vertegenwoordigd door een waarnemer van haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de verwijzing van verweerder naar de werkinstructie Financieel belang niet juist was, omdat deze instructie niet van toepassing was op de onderhavige zaak. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevatte, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de eerdere toevoeging voor de erkenning van aansprakelijkheid en het verhalen van buitengerechtelijke kosten voldoende was en dat er geen zelfstandig rechtsbelang was voor de nieuwe aanvraag.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Raad voor Rechtsbijstand in de proceskosten van eiseres, die op € 1.068,- werden vastgesteld. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.