In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de hoogte van de bestuurlijke en rechterlijke dwangsom is vastgesteld. De eisers hadden op 19 september 2018 een asielaanvraag ingediend, waarop op 24 april 2020 door verweerder is beslist. In het bestreden besluit werd de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de rechterlijke dwangsom op € 5.000,-. Eisers stelden dat de bestuursrechter onbevoegd was om te oordelen over de rechterlijke dwangsom, en dat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet opnieuw vastgesteld kon worden, aangezien deze al eerder was bepaald in uitspraken van de rechtbank van 20 februari 2020. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom al was vastgesteld en dat verweerder deze uitspraken diende na te komen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten voor zover deze betrekking hadden op de bestuurlijke dwangsom en verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van de rechterlijke dwangsom. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.