ECLI:NL:RBDHA:2021:2975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
NL20.15928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter bij vaststelling hoogte rechterlijke dwangsom in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de hoogte van een rechterlijke dwangsom door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 20 september 2018 een asielaanvraag ingediend en op 5 oktober 2019 verweerder ingebreke gesteld. De rechtbank te 's Hertogenbosch had op 16 december 2019 geoordeeld dat verweerder binnen acht weken op de aanvraag moest beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-. Verweerder heeft op 29 juli 2020 de asielaanvraag ingewilligd, maar de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 4.500,-. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter onbevoegd is om te oordelen over de hoogte van de dwangsom, omdat deze vaststelling geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft. De bevoegdheid om deze beslissing te nemen is niet aan het publiekrecht ontleend, waardoor eiseres zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. De rechtbank verklaart zich derhalve onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15928
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020 via een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 20 september 2018 een asielaanvraag ingediend. Op 5 oktober 2019 heeft eiseres verweerder ingebreke gesteld. Vervolgens heeft eiseres op 5 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Deze rechtbank,
zittingsplaats ’s Hertogenbosch, heeft op 16 december 2019 dit beroep gegrond verklaard (NL19.26582). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen acht weken een beslissing moet nemen op de aanvraag van eiseres en als hij dit niet doet hij elke dag een dwangsom verbeurt van € 100,- met een maximum van € 15.000,-.
2. Verweerder heeft op 29 juli 2020 op de asielaanvraag van eiseres beslist. Daarbij heeft verweerder de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vastgesteld op
€ 4.500,-. Daarmee is eiseres het niet eens. Volgens eiseres is verweerder de volledige
dwangsom van € 15.000,- verschuldigd.
3. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS 2. In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiseres niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
1. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
13 januari 2021
Mr. G.P. Loman M. Bos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.