ECLI:NL:RBDHA:2021:2975
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid bestuursrechter bij vaststelling hoogte rechterlijke dwangsom in asielzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de hoogte van een rechterlijke dwangsom door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 20 september 2018 een asielaanvraag ingediend en op 5 oktober 2019 verweerder ingebreke gesteld. De rechtbank te 's Hertogenbosch had op 16 december 2019 geoordeeld dat verweerder binnen acht weken op de aanvraag moest beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-. Verweerder heeft op 29 juli 2020 de asielaanvraag ingewilligd, maar de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 4.500,-. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter onbevoegd is om te oordelen over de hoogte van de dwangsom, omdat deze vaststelling geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft. De bevoegdheid om deze beslissing te nemen is niet aan het publiekrecht ontleend, waardoor eiseres zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. De rechtbank verklaart zich derhalve onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.