ECLI:NL:RBDHA:2021:2977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
20.16633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter bij vordering tot betaling van rechterlijke dwangsom in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Stoetzer-van Esch, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. Reimerink, waarin de hoogte van een verbeurde rechterlijke dwangsom werd vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 11 augustus 2020 was ingewilligd, maar dat er een geschil was over de verbeurde dwangsom die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van de rechtbank. Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend en had in 2020 een beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank had toen bepaald dat verweerder binnen acht weken moest beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter onbevoegd was om te oordelen over de hoogte van de verbeurde dwangsom, omdat deze kwestie niet onder het publiekrecht valt. De rechtbank verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeerde dat eiser zich tot de burgerlijke rechter moest wenden voor deze vordering. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en wees het verzoek van eiser om aanhouding van de zaak af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier M. Bos, en werd openbaar gemaakt op 13 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16633
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een beeld- en geluidsverbinding (Skype) op 2 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft op 1 mei 2019 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 11 november 2019 een ingebrekestelling ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing van verweerder. Eiser heeft vervolgens op
1 december 2019 een beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Op 9 maart 2020 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag eiser. Als verweerder dit niet doet dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat hij te laat is, met een maximum van € 15.000,-.
2. Het beroep gaat over de verbeurde rechterlijke dwangsom door verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat er tussen de periode van 16 maart 2020 tot 19 juli 2020 geen dwangsom is verbeurd. Verweerder stelt dat er in die periode sprake was van een overmachtssituatie, door de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Omdat er binnen acht weken na 19 juli 2020
op de asielaanvraag is beslist, is er volgens verweerder geen dwangsom verbeurd. Eiser is het daar niet mee eens en stelt dat vanaf 17 april 2020 verweerder begonnen is met telehoren, zodat vanaf dat moment geen sprake meer is van overmacht om te beslissen op de asielaanvraag.
3. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit over (de hoogte van) de verschuldigde rechterlijke dwangsom heeft geoordeeld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS 2. In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de verbeurde dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dit betekent dat voor het aanhouden van het beroep totdat het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft beslist op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 29 oktober 2020 3, zoals eiser heeft verzocht, geen aanleiding bestaat.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
1. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51
2 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
13 januari 2021
Mr. G.P. Loman M. Bos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.