ECLI:NL:RBDHA:2021:3095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/2483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres na medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die eerder werkzaam was als pedagogisch medewerker, had zich ziekgemeld vanwege rugklachten en een depressie. Het UWV beëindigde haar uitkering per 13 november 2019, na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. Eiseres ging in bezwaar, maar het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond. In beroep voerde eiseres aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Eiseres had voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt te onderbouwen en de rechtbank zag geen reden om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de beëindiging van de Ziektewet-uitkering werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; Afdeling Bezwaar en Beroep, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering).

Procesverloop

In het besluit van 7 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (hierna: Zw) met ingang van 13 november 2019 beëindigd.
In het besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft eiseres twee aanvullende stukken overgelegd: nadere informatie van de huisarts en een brief van de behandelend GZ-psycholoog. Verweerder heeft tegen het in het geding brengen van deze stukken geen bezwaar gemaakt. Deze stukken zijn onderdeel van het procesdossier.

Overwegingen

1. Eiseres was vanaf april 2016 tot 1 januari 2019 werkzaam als pedagogisch medewerker in een kinderdagverblijf.
2. Vanaf 1 januari 2019 ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW). Eiseres was van 1 september 2019 tot 23 september 2019 in dienst bij een kinderdagverblijf; deze dienstbetrekking is gedurende de proeftijd beëindigd.
3. Op 16 september 2019 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld bij verweerder, met als reden dat zij door haar rug was gegaan en last had van een depressie.
4. De uitkering op grond van de WW is – vanwege het bereiken van de maximale uitkeringstermijn – beëindigd per 1 oktober 2019.
5. Op 7 november 2019 heeft de verzekeringsarts van verweerder eiseres onderzocht. In de rapportage van de verzekeringsarts, die eveneens op 7 november 2019 is uitgebracht, is vermeld dat er geen arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk meer kan worden aangenomen. Verweerder heeft bij het primaire besluit de uitkering van de Zw-uitkering beëindigd met ingang van 13 november 2019.
6. Eiseres is tegen dit (primaire) besluit van verweerder in bezwaar gegaan. Vervolgens heeft een hoorzitting en een verzekeringsgeneeskundige heroverweging plaatsgevonden. Het onderzoek in het kader van de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. In de rapportage van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep, gedateerd 12 maart 2020, is vermeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en de beslissing om de Zw-uitkering per 13 november 2019 te beëindigen gehandhaafd.
7. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en heeft in beroep aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Volgens eiseres voldoet het onderzoek niet aan de vereisten conform het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, en dan met name de vereisten van toetsbaarheid, reproduceerbaarheid en consistentie. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat haar psychische klachten onderbelicht zijn gebleven; haar functionele mogelijkheden zijn daardoor te positief beoordeeld. Tot slot verzoekt eiseres – met een beroep op het Korošec-arrest van het Hof van Justitie – om een onafhankelijke deskundige in te schakelen in verband met de
equality of arms.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift, onder verwijzing naar de overwegingen in het bestreden besluit en het onderzoek door de verzekeringsarts in bezwaar en beroep, verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Zw heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Zw wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
9.2.
Het beroep van eiseres richt zich met name op de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen, die verweerder aan zijn beslissing om de uitkering te beëindigen ten grondslag heeft gelegd.
9.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Centrale Raad van Beroep de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van verweerder. Het beroep van eiseres op het arrest Korošec – alsmede de betwisting van zowel de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de rapportage als het oordeel dat eiseres niet langer arbeidsongeschikt is voor haar arbeid – is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak te onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van een zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Zorgvuldigheid
9.4.
Voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid mag verweerder zich baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat de medische onderzoeken waar verweerder zich op heeft gebaseerd bij het stopzetten van de uitkering van eiseres, voldoen aan deze maatstaf.
9.5.
Eiseres is door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts in bezwaar en beroep onderzocht. Beide verzekeringsartsen hebben eiseres gezien en hebben kennis genomen van de in het dossier beschikbare gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft zowel een lichamelijk onderzoek als een onderzoek naar de psyche verricht. Naar aanleiding daarvan heeft de primaire verzekeringsarts in de rapportage vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychopathalogie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft kennis genomen van en gereageerd op het rapport van de primaire verzekeringsarts en de bezwaren die eiseres daartegen had ingebracht. Voorts heeft de verzekeringsarts in bezwaar en beroep nadere informatie opgevraagd bij de huisarts en een eigen onderzoek uitgevoerd naar de psyche van eiseres.
9.6.
Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat haar psychische klachten onderbelicht zijn gebleven. Uit de rapportages van beide verzekeringsartsen blijkt duidelijk dat de psychische klachten van eiseres aan de orde zijn gekomen en dat deze bij de beoordeling zijn betrokken.
9.7.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij is gediscrimineerd doordat zij is beoordeeld op haar uiterlijk. Eiseres heeft toegelicht dat haar is verteld dat ze er niet uitzag als iemand die psychische klachten heeft. Uit het rapport van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep blijkt echter niet dat dit zo is gezegd en evenmin dat aan het uiterlijk van eiseres (doorslaggevende) betekenis is toegekend. Uit de motivering bij de conclusie blijkt dat op basis van de beschikbare medische gegevens wordt geconcludeerd dat eiseres haar eigen werk moet kunnen uitvoeren. Er is in het rapport wel vermeld dat de verzekeringsarts haar een verzorgde vrouw vond en dat haar leeftijd conform de kalenderleeftijd is. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat dit bij eiseres het gevoel geeft dat zij op haar uiterlijk is beoordeeld, blijkt niet dat dit de intentie was van de verzekeringsarts. De staat van verzorging van een verzekerde en de mate waarin de waargenomen leeftijd past bij de kalenderleeftijd kan relevante informatie opleveren voor een verzekeringsarts.
9.8.
Het onderzoek, alsmede de onderzoeksmethode, argumentatie, bevindingen en conclusies zijn schriftelijk vastgelegd en zijn vrij van innerlijke tegenspraak. Ook is de rechtbank van oordeel dat een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd onderzoek tot dezelfde bevindingen en conclusies kan leiden. Daarmee voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar het oordeel van de rechtbank en anders dan eiseres heeft betoogd tevens aan de vereisten die daaraan worden gesteld in artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Equality of arms
9.9.
Eiseres heeft met een beroep op de equality of arms verzocht een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om eiseres te onderzoeken. Eiseres heeft in dat verband naar voren gebracht dat het haar aan financiële middelen ontbreekt om zelf dit onderzoek uit te laten voeren.
9.10.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Het gaat er in dit verband om of eiseres voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen van verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
9.11.
In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat zij onvoldoende ruimte heeft gehad om een weerwoord te bieden door medische stukken in te dienen. Deze ruimte heeft eiseres ook benut. Zij heeft gedurende de bezwaarprocedure informatie van haar huisarts en een medicatielijst overgelegd. In beroep heeft zij nadere informatie van haar huisarts in het geding gebracht, waaronder specialistenberichten van andere behandelaars aan de huisarts, alsmede een brief van de behandelend GZ-psycholoog. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt.
9.12.
Daargelaten dat eiseres haar gestelde financiële onvermogen niet heeft onderbouwd, geldt dat uit het arrest Korošec niet volgt dat de rechter gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in een situatie als deze, waarin de informatie van de behandelend sector is meegewogen en door de rechter kan worden gebruikt bij de toetsing van het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder. De rechtbank ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige dan ook geen aanleiding.
Inhoudelijke beoordeling
9.13.
De primaire verzekeringsarts heeft in de rapportage van 7 november 2019 vermeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn van invaliderende psychopathologie en dat er op grond van het onderzoek naar de psyche evenmin aanleiding bestaat om functionele beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 maart 2020 vermeld dat de klachten en belemmeringen van eiseres duidelijk en invoelbaar zijn, maar dat er binnen het medische oordeel op verzekeringsgeneeskundige gronden geen medische argumenten zijn die leiden tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts heeft gegeven.
9.14.
Het had op de weg van eiseres gelegen om voldoende (medische) informatie aan te dragen om aannemelijk te maken dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. Eiseres is hier niet in geslaagd. De door eiseres overgelegde medische informatie biedt geen aanknopingspunten om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres in het verleden heeft gekampt met verschillende fysieke en mentale problemen, en daarvoor is behandeld, volgt uit deze stukken niet dat eiseres op de datum in geding niet in staat zou zijn om haar arbeid te verrichten. Dat er – zoals in deze stukken staat vermeld – sprake is van financiële problemen en dat eiseres het mentaal zwaar heeft, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat er immers om of er medisch objectiveerbare belemmeringen zijn die maken dat eisers haar arbeid niet kan verrichten. Zonder afbreuk te willen doen aan de klachten van eiseres, is hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet voldoende om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder.
9.15.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 13 november 2019 geen recht meer heeft op een Zw-uitkering.
9.16.
Het beroep is ongegrond.
9.17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van G. Murega, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.