ECLI:NL:RBDHA:2021:3310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
NL21.516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na beslissing op beroep

In de zaak tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Spapens, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag die eerder door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris had op 6 januari 2021 besloten om de aanvraag van de verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond af te wijzen. Tevens was de verzoeker opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Tegen dit besluit heeft de verzoeker beroep ingesteld en daarbij een nieuw asielmotief aangevoerd. De rechtbank heeft op verzoek van partijen de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden, zodat de staatssecretaris het nieuwe asielmotief kon beoordelen. Op 9 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen, waardoor het beroep mede gericht is tegen dit besluit. De zitting vond plaats op 22 maart 2021 via een beeldverbinding, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris niet verscheen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, nu er inmiddels op het beroep van de verzoeker is beslist, niet langer voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. I.N. Powell, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.516

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond, verzoeker opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en daarbij een nieuw asielmotief aangevoerd. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op verzoek van partijen aangehouden zodat verweerder het nieuwe asielmotief beoordeelt.
Op 9 februari 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen het besluit van 9 februari 2021.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.515, plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding (telehoren) op 22 maart 2021. Verzoeker is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
I. Soltani. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij uitspraak van vandaag, in de procedure met zaaknummer NL21.515, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep.
2. Nu op het beroep van verzoeker is beslist, wordt niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.