Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen aan de [kade] in Bodegraven. Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk had op 28 augustus 2018 vergunning verleend voor de bouw, waarop zowel eiser I als eisers II beroep hebben ingesteld. Eiser I, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, en eisers II, vertegenwoordigd door M.C.J. van Braam en R. Oosterhuis, hebben hun bezorgdheid geuit over de gevolgen van het bouwplan voor hun woon- en leefomgeving, waaronder de parkeersituatie en de impact op hun uitzicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag voor de omgevingsvergunning correct heeft ingediend en dat de procedure conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat de bewoners van de [kade] als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, maar dat het beroep van de bewoners van [huisnummer 4] niet-ontvankelijk is omdat zij geen zienswijze hebben ingediend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunninghouder in redelijkheid van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken en dat de belangen van eiser I en eisers II niet zodanig zwaarwegend zijn dat de vergunning niet verleend had mogen worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser I ongegrond verklaard en het beroep van eisers II voor zover ingesteld door de bewoners van [huisnummer 4] niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.