ECLI:NL:RBDHA:2021:3541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
NL21.3357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de homoseksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser had eerder asiel aangevraagd op basis van zijn homoseksualiteit, maar deze aanvragen waren eerder afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 april 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser heeft verklaard dat hij actief is bij het COC en een relatie heeft met een andere man, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid en relaties niet geloofwaardig waren. De rechtbank volgde de argumentatie van de staatssecretaris en concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3357

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. E. Slutzky).

ProcesverloopBij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3358, plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2000.
1.2.
Op 20 november 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij naar Europa is gevlucht nadat hij met zijn neef werd betrapt. Bij besluit van 7 april 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeide problemen niet geloofwaardig geacht. Dit besluit is in rechte vast komen te staan met de uitspraak (NL17.2062) van 27 september 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg.
2.1.
Op 18 juni 2018 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser weer zijn gestelde homoseksuele geaardheid ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij actief is bij het COC en een nieuwe relatie heeft met [A] (hierna: [A] ).
2.2.
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak (NL19.16450) van 12 augustus 2019 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 2 juli 2019 vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij een deel van eisers verklaringen over de relatie tussen eiser en [A] , waaronder de samenwoning, wel geloofwaardig heeft geacht en een ander deel, de gestelde homoseksuele aard van deze relatie, niet geloofwaardig heeft geacht. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 15 oktober 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op de verklaringen van eiser in het aanvullend gehoor dat hij zijn relatie met [A] in oktober 2018 heeft beëindigd en thans een nieuwe relatie met [B] heeft, van voortschrijdend inzicht sprake is waardoor de gestelde relatie van eiser met [A] en de overige relaties niet geloofwaardig worden geacht.
3.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eiser blijft persisteren in zijn eerder ongeloofwaardig geachte homoseksuele geaardheid en heeft verklaard:
  • meerdere relaties te zijn aangegaan;
  • activiteiten bij het COC te hebben verricht.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht.
De gestelde seksuele geaardheid van eiser acht verweerder nog immer niet geloofwaardig.
4. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte niet geloofwaardig acht. Verweerder legt in de beoordeling ten onrechte de nadruk op een proces van bewustwording en zelfacceptatie, dat eiser zou moeten hebben doorgemaakt. Eiser heeft in de zienswijze toegelicht hoe hij is omgegaan met zijn homoseksualiteit. Voor eiser was het niet zo’n ingrijpende ervaring. Hij accepteerde het voor zichzelf zoals het was. Hij werd zich in Nederland meer bewust van zijn homoseksualiteit, in die zin dat hij toen begon te begrijpen wat dit allemaal betekende en met zich bracht. Eiser wist dat seksuele handelingen volgens de islam niet geaccepteerd werden, maar hij was niet belast met religieuze normen en had geen schuldgevoel daarover. Eiser heeft de vragen over zijn ex-partner [A] en zijn huidige partner [B] voldoende beantwoord. Eiser en [B] hebben serieuze liefdesgevoelens en erotische gevoelens voor elkaar. Eiser heeft een brief van Stichting Prisma Groep van 10 februari 2021 overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in Nederland een ontwikkeling heeft doorgemaakt voor wat betreft het besef dat hij homoseksueel is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder heeft in het voornemen van 5 januari 2021 en het bestreden besluit aangegeven dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid beoordeeld zijn aan de hand van Werkinstructie 2018/9 (WI 2018/9). Deze werkinstructie is echter vanaf 29 december 2020 vervangen door Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). Verweerder heeft in het voornemen evenwel overwogen dat voor zover er een beroep wordt gedaan op de nieuwe werkinstructie, dit geen beleidswijziging behelst, en dat een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden, waarbij het grootste belang is gehecht aan het authentieke, persoonlijke verhaal van eiser. De rechtbank volgt verweerder hierin. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de asielaanvraag van eiser in lijn met WI 2018/9 en WI 2019/17 is. Gelet op de in het voornemen en het bestreden besluit gegeven motivering en de ter zitting gegeven toelichting, wordt door verweerder aan eiser niet tegengeworpen dat hij geen proces van bewustwording en zelfacceptatie heeft doorgemaakt. Verweerder heeft het niet ten onrechte wel bevreemdend gevonden dat eiser niet heeft kunnen verklaren hoe hij zijn homoseksuele geaardheid heeft ervaren in Afghanistan waar homoseksuele relaties niet worden geaccepteerd. De rechtbank overweegt dat dit niet in strijd is met WI 2019/17, aangezien hierin staat dat als de vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit of homoseksuele handelingen niet worden geaccepteerd of zelfs wettelijk verboden zijn, hem wordt gevraagd om uit te leggen wat dit gegeven voor hem betekende. Dat eiser jong en laagopgeleid is, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat van hem niet kan worden verwacht dat hij gedachten heeft over de omstandigheid dat zijn homoseksuele geaardheid in Afghanistan niet wordt geaccepteerd.
5.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank verder deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn gedachtegang bij het ontdekken en ervaren van zijn gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij middels zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in een authentiek en persoonlijk verhaal, en in de persoonlijke beleving van de wijze waarop hij met zijn homoseksuele geaardheid is omgegaan. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat het aanvoeren dat er sprake is geweest van seksuele handelingen met gestelde partners niet tot de conclusie leidt dat de homoseksuele geaardheid van eiser nu wel geloofwaardig moet worden geacht.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet ten onrechte de relatie van eiser met [A] niet geloofwaardig heeft geacht en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over wanneer deze relatie zou zijn begonnen en geëindigd. Verweerder heeft verder de verklaringen over wat eiser aantrok in [A] niet ten onrechte algemeen en nietszeggend kunnen achten. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat eiser geen antwoord heeft kunnen geven op basale vragen, zoals waar [A] is geboren, de namen van de ouders van [A] , zijn geboorteplaats, wie de beste vriend van [A] is en of hij broers of zussen heeft.
5.4.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook de verklaringen van eiser over zijn relatie met [B] , zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk maken. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser enkel in algemene termen heeft verklaard wat hem in [B] aantrekt. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser hiermee weinig tot geen inzicht heeft gegeven in de ontwikkeling van zijn homoseksuele gerichtheid en de achtergrond en beleving van zijn gestelde uitingen hiervan. Verweerder stelt verder niet ten onrechte dat eiser weinig over de relatie met [B] heeft kunnen verklaren. Het enkel noemen dat eiser samen met [B] naar de bioscoop ging of samen gingen zwemmen, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht. Ook wijst verweerder terecht erop dat eiser op basale vragen over de familie van [B] , zoals hoe de ouders van [B] heten, of ze nog in leven zijn en of hij broers en/of zussen heeft, geen antwoord kon geven, terwijl eiser heeft gesteld dat hij met [B] over onderwerpen zoals familieomstandigheden spreekt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser nauwelijks informatie kan verschaffen over zijn huidige partner, afbreuk aan de geloofwaardigheid van die relatie doet. Omdat verweerder geen twijfel had over het oordeel dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is, hoefde verweerder niet op het aanbod om [B] te horen, in te gaan.
5.5.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat aan de omstandigheid dat eiser zich heeft vervoegd bij het COC, geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit geldt eveneens met betrekking tot de voornoemde brief van Stichting Prisma Groep. Het zwaartepunt in de beoordeling is immers gelegd op de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van eiser met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid. Verweerder heeft deze verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.