ECLI:NL:RBDHA:2021:3698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/5947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huisvestingsvergunning en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een huisvestingsvergunning door het dagelijks bestuur van Holland Rijnland. Eiser, die samen met zijn zus in een woning te Leiderdorp woont, had de vergunning aangevraagd om als hoofdhuurder aangemerkt te worden, omdat zijn zus voornemens was te verhuizen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet op het huurcontract stond en zijn inkomen boven de inkomensgrens voor sociale huurwoningen lag. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat de woning geen sociale huurwoning meer was, omdat de huurprijs inmiddels boven de huurprijsgrens lag. Hij betoogde dat de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

De rechtbank overwoog dat de aanvangshuur van de woning de huurprijsgrens niet overschreed, waardoor de woning als sociale huurwoning werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat, ongeacht de verhoging van de huurprijs in de loop der jaren, eiser's inkomen te hoog was om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Dit leidde tot de conclusie dat de weigering van de huisvestingsvergunning terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Stevers),
en

Het dagelijks bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: T. van Santen).

Procesverloop

In het besluit van 27 februari 2020 (primair besluit) is de aanvraag van eiser voor een huisvestingsvergunning (hierna: de vergunning) afgewezen.
In het besluit van 3 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont samen met zijn zus (de hoofhuurder) in de woning op het adres [adres] [huisnummer] te Leiderdorp (hierna: de woning). De zus van eiser is voornemens te verhuizen, maar eiser wil graag in de woning blijven wonen. Het is dan ook nodig dat hij als hoofdhuurder aangemerkt wordt. Eiser stelt dat de woning geen sociale huurwoning is, maar hij is er niet zeker van dat de gemeente dit met hem eens is. Om zich ervan te verzekeren dat hij na het vertrek van zijn zus als hoofdhuurder aangemerkt kan worden, heeft hij een huisvestingsvergunning aangevraagd.
2.1.
De aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet op het huurcontract van de woning zou staan.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd, maar de motivering van het besluit aangepast. Volgens verweerder is de woning een sociale huurwoning. Omdat eiser een inkomen heeft dat boven de inkomensgrens voor een sociale huurwoning ligt, wordt aan hem geen vergunning verleend.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert – kort samengevat – aan dat de woning niet langer kan worden aangemerkt als een sociale huurwoning, omdat de rekenhuur van de woning momenteel hoger ligt dan de huurprijsgrens. Nu de woning geen sociale huurwoning is, behoeft eiser dan ook geen huisvestingsvergunning. Verweerder had de aanvraag in eerste instantie daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat de aanvangshuur van de woning de op dat moment geldende huurprijsgrens niet overschreed, zodat sprake was van een sociale huurwoning. Een vergunning was dan ook vereist voor bewoning. Eisers standpunt komt er in de kern op neer dat de huurprijs van de woning in de loop der jaren zodanig is verhoogd, dat nu niet langer sprake is van een sociale huurwoning. Hierop voortbouwend komt het betoog van eiser erop neer dat aan hem
geenhuisvestingsvergunning verleend moet worden, nu deze niet vereist is.
Voorts geldt dat verweerders gemachtigde zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat nu eisers inkomen onbetwist te hoog is om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, reeds om die reden de huisvestingsvergunning terecht geweigerd is. De vraag of de woning een sociale huurwoning betreft, kan dan ook in het midden worden gelaten. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
Hoewel eiser overigens heeft aangegeven – in verband met een te voeren procedure voor de kantonrechter teneinde als hoofdhuurder te worden aangemerkt – juist belang te hebben bij een oordeel over de vraag of de woning een sociale huurwoning betreft, leidt dit de rechtbank niet tot de conclusie dat een dergelijk oordeel in het kader van deze procedure verkregen kan worden. Aangezien deze procedure immers de aanvraag om een huisvestingsvergunning betreft, zou eisers rechtens relevante belang er naar het oordeel van de rechtbank in gelegen moeten zijn ook daadwerkelijk een huisvestingsvergunning te verkrijgen.
5.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021
.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.