Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
beoordeling van behandeling en begeleiding’ vermeld dat werknemer adequaat wordt behandeld en begeleid, maar dat sprake is van stagnatie. Onduidelijk is waarop de verzekeringsarts de verwachting dat de medische situatie wezenlijk zal verbeteren, baseert. Dit terwijl uit vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) volgt dat de inschatting van een verzekeringsarts over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA dient te berusten op een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Op grond daarvan dient een inschatting te worden gemaakt van herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden. Bovendien geldt bij een werkgeversberoep een zwaardere motiveringsplicht (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9342). De positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen brengen met zich mee dat verweerder het besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren.
Indien duidelijk is welke onderliggende persoonlijkheidsproblematiek er speelt, zal er gerichte behandeling kunnen plaatsvinden. Daarvoor zal dus eerst het persoonlijkheidsonderzoek moeten worden verricht, maar zover is het dus nog altijd niet. Er zal derhalve moeten worden afgewacht totdat het (al eerder geïndiceerde) onderzoek wel heeft plaatsgevonden en men vervolgens aan de hand daarvan een behandelplan kan opstellen. Tot die tijd kan er met geen zinnig woord worden aangegeven wat de prognose is en dan kan er eenvoudigweg niet worden gesteld dat de beperkingen duurzaam zijn’. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt aan te nemen, moet eerst worden vastgesteld
ofer persoonlijkheidsproblematiek speelt. Daarna kan worden beoordeeld of daarvoor reële behandelmogelijkheden met een reële herstelverwachting zijn. Over het al dan niet bestaan van persoonlijkheidsproblematiek is overigens in het verslag van 4 januari 2018 onder de anamnese nog opgemerkt dat werknemer verwacht dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, maar dat hij anderzijds aangeeft dat hij daar tot 2011 geen last van heeft gehad. Verder wordt overwogen dat nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de resultaten van een persoonlijkheidsonderzoek van essentieel belang acht om uitspraken over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te kunnen doen, het op zijn of haar weg had gelegen hiernaar nogmaals te informeren bij de behandelend sector. Immers werd in januari 2018 al aangekondigd dat dit onderzoek naar verwachting op korte termijn zou plaatsvinden. Van eiseres kan niet worden verwacht dat zij verder voor onbepaalde tijd afwacht, zeker niet bij een werknemer die al acht jaar ziek is. Op verweerder rust de verantwoordelijkheid daarnaar onderzoek te doen en zelf een standpunt in te nemen over de te verwachten herstelkansen. Verweerder dient zich in te spannen teneinde die vraag op adequate wijze te kunnen beantwoorden. Verweerder had daarom bij het uitblijven van een reactie vanuit de behandelend sector in de bezwaarfase nogmaals moeten proberen de benodigde informatie te verkrijgen dan wel moeten onderzoeken hoe die informatie op andere wijze verkregen kon worden (bijvoorbeeld via de huisarts), teneinde een deugdelijk gemotiveerd standpunt omtrent het al dan niet duurzaam zijn van de arbeidsongeschiktheid te kunnen innemen.
Wat in elk geval duidelijk is, is dat namens werkgever wel erg snel na de voorgaande beoordeling (januari 2018) een herbeoordeling is aangevraagd (april 2018)’. Eiseres heeft daaromtrent terecht opgemerkt dat de verzekeringsarts in de onder 1.4 bedoelde rapportage (van 16 januari 2018) heeft opgemerkt dat een medisch heronderzoek in april 2018 moest plaatsvinden. Dat eiseres in april 2018 heeft gevraagd om een herbeoordeling is dan ook niet meer dan terecht. Temeer nu uit het dossier niet blijkt dat verweerder uit eigen beweging tot een heronderzoek is overgegaan naar aanleiding van de opmerking dat dit nodig was in april 2018.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 534,-.