ECLI:NL:RBDHA:2021:3790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.3638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangsom besluit en prematuur ingediende ingebrekestelling in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een dwangsom besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 2 juli 2020 een ingebrekestelling ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze prematuur en ongeldig bevonden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2021 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel op 17 december 2020 is ingewilligd, maar dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser was opgeschort door overmacht, waardoor de ingebrekestelling van 2 juli 2020 ongeldig was. Eiser betoogde dat het dwangsombesluit in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, maar de rechtbank oordeelde dat eiser vrij was om op elk moment een ingebrekestelling in te dienen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3638

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.L.J. Reijnen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Nuninga).

ProcesverloopBij besluit van 22 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de ingebrekestelling van eiser, ingediend op 2 juli 2020, prematuur en ongeldig bevonden.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is ingewilligd op 17 december 2020. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag hier niet in geschil is.
2. Eiser heeft op 2 juli 2020 een ingebrekestelling ingediend. Eiser heeft op 29 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder. Het beroep niet tijdig beslissen, te weten: NL20.14721, is bij uitspraak van 11 maart 2021 door deze rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Het onderhavige beroep richt zicht tegen het dwangsombesluit van 22 februari 2021.
3. Eiser voert aan dat verweerder in het verweerschrift van 18 augustus 2020 heeft geoordeeld dat eiser een geldige ingebrekestelling heeft ingediend. Het dwangsom besluit gaat hier volgens eiser ten onrechte aan voorbij. Eiser betoogt dat het dwangsombesluit in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat hij mocht vertrouwen op de geldigheid van de ingebrekestelling en hem de kans is ontnomen om een nieuwe ingebrekestelling in te dienen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Verweerder heeft in de procedure bij deze rechtbank, met zaaknummer NL20.14721 een verweerschrift ingediend op 18 augustus 2020 waarin verweerder heeft aangegeven de ingebrekestelling van 2 juli 2020 van eiser als geldig te beschouwen. Verweerder in haar verweerschrift ook betrokken dat sprake was van overmacht sinds 16 maart 2020 en dat deze niet voor rekening kwam van verweerder.
4.2.
Vervolgens heeft de Afdeling in haar uitspraak van 16 december 2020 (ECLI:RVS:NL:2020:2949) bepaald dat overmacht de termijn voor het nemen van een besluit heeft opgeschort van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. Voortschrijdend inzicht heeft er dus toe geleid dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser, welke zou zijn geëindigd op 29 maart 2020, tussen 16 maart 2020 en 16 mei 2020 is opgeschort. De beslistermijn zou daarmee zijn geëindigd op 29 mei 2020. Echter, de beslistermijnen in alle lopende asielaanvragen zijn met zes maanden verlengd, gelet op het besluit van 19 mei 2020, te weten WBV 2020/12 (zie tevens de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020). Hierdoor is de beslistermijn in de asielaanvraag van eiser pas geëindigd op 29 november 2020. De ingebrekestelling van 2 juli 2020 van eiser is daarmee te vroeg ingediend en daardoor ongeldig. Dit is ook bevestigd in de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2021, met zaaknummer NL20.14721.
4.3.
De stelling van eiser dat het dwangsombesluit in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur en dat hem de kans is ontnomen om een nieuwe ingebrekestelling in te dienen, wordt niet gevolgd, nu het in principe eiser vrij staat om op welk moment ook een ingebrekestelling in te dienen. Daarbij heeft verweerder overigens terecht opgemerkt dat hetgeen hiervoor is overwogen ook zou gelden voor een ingebrekestelling van na 2 juli 2020, nu ook dan de beslistermijn pas eindigde op 29 november 2020. Daarbij is eveneens terecht door verweerder opgemerkt dat een ingebrekestelling die is ingediend na 29 november 2020, zal vallen onder de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (in werking getreden op 11 juli 2020) waarbij een jaar lang geen dwangsommen worden verbeurd bij het niet-tijdig beslissen op asielaanvragen. Een later ingediende ingebrekestelling zou dus niet hebben geleid tot het toekennen van een bestuurlijke dwangsom.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid vanmr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.