ECLI:NL:RBDHA:2021:3806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/7511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf vanwege bedreiging volksgezondheid door coronavirus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een visum kort verblijf had aangevraagd, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die samen met haar minderjarige dochter de Surinaamse nationaliteit heeft, had op 17 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum om bij haar vader in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd op 21 februari 2020 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 27 september 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het visum was gebaseerd op de overweging dat eiseres werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid, zoals omschreven in de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om het visum te weigeren op grond van de Visumcode, en dat er geen aanleiding was om eiseres te horen in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat er geen twijfel bestond over de toepassing van de dwingende weigeringsgrond en dat eiseres niet onder een uitzonderingscategorie viel die haar inreis naar Nederland zou rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2021, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseresV-nummer: [V-nummer]

mede namens haar minderjarige dochter,
[dochter]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Waarover gaat deze zaak?

Bij besluit van 21 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 februari 2020 voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat zijn de feiten en omstandigheden?

Eiseres en haar dochter hebben de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft een visum aangevraagd voor verblijf bij haar vader in Nederland.
Waarom heeft verweerder het gevraagde visum geweigerd?
Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van de Visumcode. [1] Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en dat eiseres haar voornemen om tijdig terug te keren naar Suriname onvoldoende heeft aangetoond.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat zij wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder heeft deze grondslag gebruikt omdat de Nederlandse overheid verschillende maatregelen heeft genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Daarnaast zijn ook andere maatregelen genomen ter bescherming van de volksgezondheid. Verweerder is in het bestreden besluit niet meer ingegaan op de weigeringsgronden die in het primaire besluit zijn gebruikt en de bezwaargronden die daartegen zijn aangevoerd.

Wat is besproken op de zitting?

4. Op de zitting is de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 19 januari 2021 [2] besproken. In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.

Wat is het standpunt van eiseres?

5. Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting te kennen gegeven dat zij alleen haar beroepsgrond handhaaft dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De gemachtigde van eiseres is van mening dat verweerder eiseres had moeten horen in bezwaar, omdat verweerder niet op voorhand kon weten of eiseres misschien onder één van de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod valt, waardoor haar reis naar Nederland wel essentieel kon zijn. De gemachtigde van eiseres heeft hierbij onder meer gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 oktober 2020 [3] .

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich in dit geval voor. Er is sprake van het toepassen van de dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Uit de aanvraag voor het visum en het bezwaarschrift was verder duidelijk dat eiseres geen reiziger met een essentiële functie was en dat er evenmin concrete aanknopingspunten waren dat eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën van het Europese inreisverbod zou kunnen vallen. Een feitelijke toelichting door eiseres tijdens een gehoor zou gelet op de gegevens in het visumdossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om eiseres te horen in bezwaar. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen dan de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 19 januari 2021. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook tijdens de beroepsfase niet is gebleken dat eiseres wel onder één van de uitzonderingscategorieën zou vallen. De beroepsgrond slaagt niet.

Wat is de conclusie?

7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gevraagde visum terecht heeft geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 10 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om de uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.