In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is verleend. De vergunning betreft de bouw van een extra verdieping op twee bestaande woningen in Rotterdam. Verzoekers, bewoners van nabijgelegen panden, hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden voor negatieve gevolgen van de bouw voor hun woningen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, Steengoed II B.V., een omgevingsvergunning heeft verkregen op 5 oktober 2020, maar dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt en de voorzieningenrechter hebben gevraagd om de vergunning te schorsen. De rechtbank heeft de zaak van de rechtbank Rotterdam naar de Rechtbank Den Haag verwezen, omdat een van de verzoekers werkzaam is als rechter in Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft de vergunning op 18 maart 2021 geschorst tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 7 april 2021 hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waaronder zorgen over de welstand, de constructieve veiligheid en de gevolgen voor hun lichttoetreding. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat er beleidsruimte is voor afwijkingen in het kader van de kruimelgevallenregeling. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat het bouwplan goed is ingepast in de omgeving en dat de belangen van de verzoekers niet zodanig zijn dat de vergunning niet verleend kan worden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de vergunninghouder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.