ECLI:NL:RBDHA:2021:3953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/2369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot noodzakelijke medische behandeling voor Hiv-infectie in Georgië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toegang tot medische zorg voor een vreemdeling van Georgische nationaliteit, die lijdt aan een Hiv-infectie. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 niet op hem van toepassing was. De vreemdeling stelde dat de noodzakelijke medische behandeling voor zijn Hiv-infectie niet toegankelijk was in Georgië, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze behandeling feitelijk niet toegankelijk was.

De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende rapporten en adviezen, waaronder een advies van het Bureau Medische Advisering, dat stelde dat de behandeling in medisch-technische zin beschikbaar was in Georgië. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende bewijs had geleverd dat de toegang tot deze zorg voor hem persoonlijk beperkt zou zijn, ondanks de algemene situatie van discriminatie en stigmatisering van lhbti's in Georgië. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij in zijn specifieke situatie geen toegang zou hebben tot de noodzakelijke medische zorg.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2369
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Georgische nationaliteit,
V-nummer: [#] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 heeft verweerder bepaald dat artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) niet op eiser van toepassing is.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 juli 2019 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 juli 2019 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard en hem in afwachting van een beslissing over de toepassing van artikel 64 Vw voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van dat artikel voor de periode van zes maanden, te weten van 17 mei 2019 tot 17 november 2019, of tot het moment waarop er een nieuwe beslissing is.
Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder opnieuw bepaald dat artikel 64 Vw niet op eiser van toepassing is.
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 september 2020 en 10 februari 2021 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder nog nadere stukken [1] ingebracht, waarna het onderzoek zonder het houden van een nadere zitting, met vooraf verkregen toestemming van partijen is gesloten.

Overwegingen

Feiten

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft de Georgische nationaliteit, is homoseksueel en is volgens het advies van Bureau Medische Advisering van 6 november 2019 (hierna: het BMA-advies) bekend met een goed gereguleerde Hiv-infectie. De Hiv-infectie is tijdens eisers verblijf in Turkije gediagnosticeerd. Hierna is eiser niet meer naar Georgië teruggekeerd.
Meer specifiek heeft het BMA in het advies vastgesteld dat eiser bekend is met een goed gereguleerde Hiv-infectie, dat hij hiervoor behandeld wordt, dat bij uitblijven van deze behandeling op enige termijn een medische noodsituatie wordt verwacht en dat de noodzakelijke behandeling in medisch-technische zin in Georgië beschikbaar is.

Bestreden besluit

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de noodzakelijke behandeling in medisch-technische zin in Georgië beschikbaar is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijk behandeling feitelijk niet toegankelijk is in Georgië.

Beroepsgronden eiser

4. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit in essentie dezelfde motivering heeft gegeven als in het asielbesluit van 17 mei 2019 ten aanzien van de volgende informatie (die is ingebracht in de bestuurlijke fase van deze procedure):
- rapport 'Georgien: Zugang zu medizinischer Versorgung', van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 28 augustus 2018;
- het rapport '2017 Country Reports on Human Rights Practices: Georgia', van US Department of State (hierna: USDOS) van 20 april 2018.
Over die motivering heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 6 november 2020 [2] in de hoger beroepszaak in de asielprocedure (hierna: de Afdelingsuitspraak) geoordeeld dat deze onvoldoende is. Dat betekent dat het bestreden besluit nu ook een motiveringsgebrek vertoont.
4.1
Verweerder kan ook niet zonder meer naar de uitspraak van de Afdeling verwijzen, nu eiser in deze beroepsprocedure de volgende recentere informatie heeft ingebracht:
- het rapport van United Nations High Commissioner for Human Rights (hierna: UNHCR), ‘Compilation on Georgia’, van november 2020;
- het rapport van Human Rights Committee (Hierna: HRC), ‘Human Rights Violations Based on Sexual Orientation and Gender Identity in Georgia’ van augustus 2020;
- het rapport van Human Rights Watch (hierna: HRW), ‘Report Georgia’, van 13 januari 2021.
Verder wijst eiser op de petitie die is aangeboden aan de Vaste Commissie Justitie en Veiligheid door de Hiv-vereniging op 26 januari 2021. De informatie is van algemene aard en niet toegespitst op eiser persoonlijk, maar nu eiser Georgisch is, Hiv-patiënt en homoseksueel is, kan eiser met de informatie wel aannemelijk maken dat de noodzakelijke behandeling voor hem persoonlijk feitelijk niet toegankelijk is.
4.2
Tot slot stelt eiser dat verweerder eiser naar aanleiding van zijn bezwaar had moeten horen.
Verweer ten aanzien van beroepsgronden
5. Verweerder stelt allereerst dat er geen gebrek kleeft aan het bestreden besluit. Anders dan in de Afdelingsuitspraak, is er in het bestreden besluit wel ingegaan op de informatie uit de rapporten die eiser in de bestuurlijke fase heeft ingebracht. Ten aanzien van die informatie heeft verweerder nadrukkelijk overwogen dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Daarbij komt dat het toetsingskader in de asielprocedure een andere is dan in deze procedure. In de asielprocedure is namelijk de vraag aan de orde of Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, in het algemeen of in het geval van eiser in het bijzonder.
5.1
De stukken die eiser in beroep heeft overgelegd acht verweerder ook onvoldoende voor een andere conclusie dan verwoord in het bestreden besluit. Deze recente informatie ziet volgens verweerder niet specifiek op de situatie van eiser, maar gaat over de algemene situatie van lhbti’s [3] en Hiv-geïnfecteerden. Nog afgezien daarvan schetst deze recente informatie volgens verweerder geen ander, verslechterd, beeld van de situatie van lhbti’s en Hiv-geïnfecteerden ten opzichte van de rapporten die eiser in de bestuurlijke fase heeft ingebracht. Het algemene beeld dat uit deze informatie komt is bekend bij verweerder, getuige ook de antwoordbrief van verweerder van 7 april 2020 naar aanleiding van vragen die de Afdeling heeft gesteld in de hoger beroepszaak in de asielprocedure. Verweerder wijst op de conclusie van de Afdeling dat uit de bronnen die gevoegd zijn bij de antwoordbrief van 7 april 2020, blijkt dat medische behandeling voor een Hiv-infectie niet alleen beschikbaar is maar ook toegankelijk.
5.2
Verder stelt verweerder dat terecht is afgezien van horen in de bezwaarfase.
Oordeel rechtbank
6. De enige rechtsvraag die voorligt is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke behandeling voor hem niet toegankelijk is in Georgië. De rechtbank acht voor de beantwoording van die vraag de Afdelingsuitspraak van belang. In die uitspraak is de Afdeling namelijk ook ingegaan op die rechtsvraag en heeft daarbij ook als uitgangspunt genomen dat het op de weg van eiser ligt om dat aannemelijk te maken. De stelling van verweerder dat de overwegingen van de Afdeling niet van toepassing zijn, omdat een ander toetsingskader is toegepast, volgt de rechtbank dan ook niet.
6.1
De Afdeling heeft in de Afdelingsuitspraak onder meer het volgende overwogen:
“2. In de tweede grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de staatssecretaris daarin niet is ingegaan op de door de vreemdeling in de zienswijze aangehaalde rapporten. Daarmee heeft de vreemdeling zijn betoog willen onderbouwen dat hij door zijn seksuele gerichtheid en zijn hiv-infectie in Georgië bij de toegang tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling zal worden gediscrimineerd. De vreemdeling betoogt terecht dat het argument van de staatssecretaris, waarbij de rechtbank zich heeft aangesloten, dat niet is gebleken dat de vreemdeling in het verleden in Georgië medische zorg is ontzegd, geen toereikende motivering is. De vreemdeling heeft immers verklaard dat zijn hiv-infectie in Turkije is vastgesteld en dat hij daarvoor in Turkije is behandeld. Bij terugkeer naar Georgië is hij voor het eerst daar aangewezen op het verkrijgen van de noodzakelijke medische zorg. De staatssecretaris kon daarom niet zonder nadere motivering voorbijgaan aan de hiervoor bedoelde rapporten. De grief slaagt.
(…)
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 mei 2019 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende.
5. In het in de zienswijze genoemde rapport ‘Georgien: Zugang zu medizinischer Versorgung’ van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 28 augustus 2018 staat onder meer dat lhbti in Georgië één van de meest kwetsbare groepen vormen en dat zij te maken hebben met geweld en discriminatie, waarbij discriminatie kan leiden tot beperking van de toegang tot medische voorzieningen. Verder heeft de vreemdeling in de zienswijze verwezen naar het rapport ‘2017 Country Reports on Human Rights Practices: Georgia’ van US Department of State (hierna: USDOS) van 20 april 2018 waarin staat dat stigmatisering en discriminatie van personen met hiv obstakels vormen voor een adequate preventie en behandeling van hiv.
5.1
De staatssecretaris heeft in de antwoorden op de vragen van de Afdeling gereageerd op de inhoud van de door de vreemdeling ingeroepen rapporten. De staatssecretaris wijst er terecht op dat, hoewel er onder de bevolking in Georgië sprake is van stigmatisering en discriminatie van lhbti en personen met hiv, wat ertoe kan leiden dat zij geen medische hulp zoeken in geval van een (vermoedelijke) hiv-infectie, uit de door hem ingeroepen stukken blijkt dat er voor lhbti in Georgië medische behandeling voor een hiv-infectie beschikbaar en bereikbaar is. Zo heeft de staatssecretaris verwezen naar het artikel ‘Georgia: Problems under the Tip of the Iceberg’ van Aids Foundation East West van 12 februari 2018 en het rapport ‘Georgie: situation des personnes séropositives’ van Office français de protection des réfugiés et apatrises van 19 maart 2018, waaruit blijkt dat er vier zorginstellingen in Georgië zijn waar behandeling voor een hiv-infectie beschikbaar is en dat de overheid gratis behandelmogelijkheden voor hiv biedt. Vergelijkbare informatie is opgenomen in het rapport ‘HIV cascade among MSM and transgender persons in Georgia 2018’ van Equality Movement, een non-profitorganisatie die zich inzet voor de positie van lhbti in Georgië, van 3 maart 2019. Daarnaast blijkt uit het ‘Annual Report Equality Movement 2019’ van 1 januari 2020 dat Equality Movement over een mobiele kliniek beschikt en hulp biedt aan lhbti en personen met een hiv-infectie. Verder heeft de staatssecretaris gewezen op het rapport ‘HIV and men who have sex with men’ van European Centre for Disease Prevention and Control van januari 2020 en het ongedateerde ‘Country Factsheet Georgia 2018’ van UNAIDS waaruit blijkt dat in 2018 een belangrijk deel van de hiv-geïnfecteerden in Georgië daadwerkelijk werd behandeld. Weliswaar staat in het door de staatssecretaris genoemde rapport ‘2019 Country Reports on Human Rights: Georgia’ van USDOS van 11 maart 2020, net als in het onder 5 genoemde rapport van USDOS uit 2018, dat sommige zorgverleners in Georgië weigeren hiv-patiënten te behandelen, maar daarbij gaat het in het bijzonder om tandartsen. Aldus heeft de staatssecretaris de inhoud van de door de vreemdeling in de zienswijze aangehaalde rapporten alsnog deugdelijk gemotiveerd weerlegd en zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem in Georgië wegens discriminatie de toegang tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling zal worden ontzegd.
5.2
De vreemdeling heeft in reactie op de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris een rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland overgelegd. Deze rapportage leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze onvoldoende is toegespitst op de vraag of personen met een hiv-infectie, homoseksuelen in het bijzonder, wegens discriminatie de toegang tot zorg zal worden ontzegd.”
6.2
In het licht bezien van de Afdelingsuitspraak, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke behandeling voor zijn Hiv-infectie feitelijk niet toegankelijk is voor hem.
6.3
Hiertoe verwijst de rechtbank allereerst naar wat de Afdeling heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 17 mei 2019, in rechtsoverweging 5.1, zoals hiervoor geciteerd. Over de door eiser in de bestuurlijke fase ingebrachte informatie heeft de Afdeling daarmee al een oordeel gegeven en de rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van die informatie nu anders te oordelen, ook niet op grond van de in deze beroepsprocedure ingebrachte informatie (die recentere informatie bevat dan de informatie die is meegewogen door de Afdeling). Ten aanzien van deze recentere informatie die eiser pas in beroep heeft overgelegd, is de rechtbank namelijk van oordeel dat de ex tunc toetsing in reguliere zaken zich ertegen verzet dat deze informatie wordt meegewogen voor zover het gaat om feiten die zich hebben afgespeeld na het bestreden besluit. Dat het een nadere onderbouwing is van een eerder ingenomen standpunt, maakt dat niet anders. Dat is niet van belang.
Ook al zou al die recentere informatie wel worden meegewogen bij de beoordeling van het beroep, dan heeft eiser daarmee overigens ook nog niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De rechtbank stelt daartoe vast dat in het rapport van UNHCR van 12 november 2020, staat: ‘sexual orientation and gender identity (…) exclusion from education, work and health settings appeared to be the norm’. De woorden ‘appeared to be the norm’ zijn onvoldoende stellig en onvoldoende onderbouwd om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat de behandeling voor eiser feitelijk niet toegankelijk zal zijn. In het rapport van HRC van augustus 2020 staat vermeld over de situatie van homoseksuelen en transgenders: ‘are frequently denied fair general medical and HIV-specific services’. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit rapport onvoldoende gespecificeerd wat wordt bedoeld met ‘frequently denied’, zodat ook hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat de benodigde behandeling niet toegankelijk is voor eiser. Ook de verwijzing naar het rapport van HRW van 13 januari 2021 treft geen doel, nu daarin alleen melding wordt gemaakt van discriminatie tegen homoseksuelen. Uit al deze recentere informatie volgt dan ook niet dat de situatie voor lhbti’s met een Hiv-infectie verslechterd is voor wat betreft het verkrijgen van toegang tot medische zorg. De rechtbank wijst er daartoe op dat uit de informatie die is meegewogen in de Afdelingsuitspraak al blijkt dat lhbti’s in Georgië één van de meest kwetsbare groepen vormen, dat zij te maken hebben met geweld, discriminatie en stigmatisering, waarbij discriminatie en stigmatisering voor personen met Hiv kunnen leiden tot beperking van de toegang tot medische voorzieningen of obstakels vormen voor een adequate preventie en behandeling van hiv.
In zoverre wordt eiser niet gevolgd in zijn betoog.
6.4
De rechtbank volgt de stelling van eiser dat er aan het besteden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat hij in het bestreden besluit alleen zou hebben verwezen naar het door de Afdeling vernietigde asielbesluit, ook niet. De motivering in het bestreden besluit is namelijk ruimer dan de motivering in het asielbesluit. In het bestreden besluit heeft verweerder niet alleen verwezen naar het asielbesluit, maar ook kenbaar de ingebrachte informatie betrokken en daartoe onder meer gemotiveerd gesteld dat de overgelegde informatie niet is toegespitst op de situatie van eiser en daaruit niet blijkt dat de noodzakelijke behandeling feitelijk niet voor hem toegankelijk is.
6.5
Het betoog van eiser dat de hoorplicht is geschonden slaagt ook niet. Van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde algemene hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op wat is gesteld en ingebracht in bezwaar en wat daarover hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat van zo’n situatie sprake is.
6.6
Daarmee slagen geen van de beroepsgronden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Dit betreft de antwoordbrief van 7 april 2020 van verweerder naar aanleiding van vragen die de Afdeling heeft gesteld in de hoger beroepszaak in de asielprocedure heeft ingebracht in die procedure.
2.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2020:2664.
3.Afkorting voor lesbisch, homoseksueel, biseksueel, transgender en intersekse.