ECLI:NL:RBDHA:2021:3953
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegang tot noodzakelijke medische behandeling voor Hiv-infectie in Georgië
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toegang tot medische zorg voor een vreemdeling van Georgische nationaliteit, die lijdt aan een Hiv-infectie. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 niet op hem van toepassing was. De vreemdeling stelde dat de noodzakelijke medische behandeling voor zijn Hiv-infectie niet toegankelijk was in Georgië, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze behandeling feitelijk niet toegankelijk was.
De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende rapporten en adviezen, waaronder een advies van het Bureau Medische Advisering, dat stelde dat de behandeling in medisch-technische zin beschikbaar was in Georgië. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende bewijs had geleverd dat de toegang tot deze zorg voor hem persoonlijk beperkt zou zijn, ondanks de algemene situatie van discriminatie en stigmatisering van lhbti's in Georgië. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij in zijn specifieke situatie geen toegang zou hebben tot de noodzakelijke medische zorg.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.