ECLI:NL:RVS:2020:2664

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
201905482/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Georgië en homoseksueel, heeft in Turkije gewoond en daar een hiv-infectie opgelopen. Hij stelt dat hij bij terugkeer naar Georgië geen toegang zal hebben tot de noodzakelijke medische zorg, omdat homoseksuelen en hiv-geïnfecteerden in dat land ernstig worden gediscrimineerd. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië geen veilig land van herkomst is.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende is ingegaan op de rapporten die de vreemdeling heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, wat betekent dat het besluit feitelijk blijft gelden, ondanks de vernietiging.

Uitspraak

201905482/1/V2.
Datum uitspraak: 6 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 juli 2019 in zaak nr. NL19.12202 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 15 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling, heeft de staatssecretaris schriftelijk een aantal vragen beantwoord.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    De vreemdeling komt uit Georgië en is homoseksueel. Hij heeft in de vijf jaar voorafgaand aan zijn asielaanvraag in Turkije gewoond, waar bij hem een hiv-infectie is vastgesteld. Hij heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Georgië geen toegang zal krijgen tot de voor hem benodigde medische zorg, omdat homoseksuelen en hiv-geïnfecteerden in dat land ernstig worden gediscrimineerd. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië om die reden voor hem geen veilig land van herkomst is.
2.    In de tweede grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de staatssecretaris daarin niet is ingegaan op de door de vreemdeling in de zienswijze aangehaalde rapporten. Daarmee heeft de vreemdeling zijn betoog willen onderbouwen dat hij door zijn seksuele gerichtheid en zijn hiv-infectie in Georgië bij de toegang tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling zal worden gediscrimineerd. De vreemdeling betoogt terecht dat het argument van de staatssecretaris, waarbij de rechtbank zich heeft aangesloten, dat niet is gebleken dat de vreemdeling in het verleden in Georgië medische zorg is ontzegd, geen toereikende motivering is. De vreemdeling heeft immers verklaard dat zijn hiv-infectie in Turkije is vastgesteld en dat hij daarvoor in Turkije is behandeld. Bij terugkeer naar Georgië is hij voor het eerst daar aangewezen op het verkrijgen van de noodzakelijke medische zorg. De staatssecretaris kon daarom niet zonder nadere motivering voorbijgaan aan de hiervoor bedoelde rapporten.
De grief slaagt.
3.    Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 mei 2019 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende.
5.    In het in de zienswijze genoemde rapport 'Georgien: Zugang zu medizinischer Versorgung' van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 28 augustus 2018 staat onder meer dat lhbti in Georgië één van de meest kwetsbare groepen vormen en dat zij te maken hebben met geweld en discriminatie, waarbij discriminatie kan leiden tot beperking van de toegang tot medische voorzieningen. Verder heeft de vreemdeling in de zienswijze verwezen naar het rapport '2017 Country Reports on Human Rights Practices: Georgia' van US Department of State (hierna: USDOS) van 20 april 2018 waarin staat dat stigmatisering en discriminatie van personen met hiv obstakels vormen voor een adequate preventie en behandeling van hiv.
5.1.    De staatssecretaris heeft in de antwoorden op de vragen van de Afdeling gereageerd op de inhoud van de door de vreemdeling ingeroepen rapporten. De staatssecretaris wijst er terecht op dat, hoewel er onder de bevolking in Georgië sprake is van stigmatisering en discriminatie van lhbti en personen met hiv, wat ertoe kan leiden dat zij geen medische hulp zoeken in geval van een (vermoedelijke) hiv-infectie, uit de door hem ingeroepen stukken blijkt dat er voor lhbti in Georgië medische behandeling voor een hiv-infectie beschikbaar en bereikbaar is. Zo heeft de staatssecretaris verwezen naar het artikel 'Georgia: Problems under the Tip of the Iceberg' van Aids Foundation East West van 12 februari 2018 en het rapport 'Georgie: situation des personnes séropositives' van Office français de protection des réfugiés et apatrides van 19 maart 2018, waaruit blijkt dat er vier zorginstellingen in Georgië zijn waar behandeling voor een hiv-infectie beschikbaar is en dat de overheid gratis behandelmogelijkheden voor hiv biedt. Vergelijkbare informatie is opgenomen in het rapport 'HIV cascade among MSM and transgender persons in Georgia 2018' van Equality Movement, een non-profitorganisatie die zich inzet voor de positie van lhbti in Georgië, van 3 maart 2019. Daarnaast blijkt uit het 'Annual Report Equality Movement 2019' van 1 januari 2020 dat Equality Movement over een mobiele kliniek beschikt en hulp biedt aan lhbti en personen met een hiv-infectie. Verder heeft de staatssecretaris gewezen op het rapport 'HIV and men who have sex with men' van European Centre for Disease Prevention and Control van januari 2020 en het ongedateerde 'Country Factsheet Georgia 2018' van UNAIDS waaruit blijkt dat in 2018 een belangrijk deel van de hiv-geïnfecteerden in Georgië daadwerkelijk werd behandeld. Weliswaar staat in het door de staatssecretaris genoemde rapport '2019 Country Reports on Human Rights: Georgia' van USDOS van 11 maart 2020, net als in het onder 5 genoemde rapport van USDOS uit 2018, dat sommige zorgverleners in Georgië weigeren hiv-patiënten te behandelen, maar daarbij gaat het in het bijzonder om tandartsen. Aldus heeft de staatssecretaris de inhoud van de door de vreemdeling in de zienswijze aangehaalde rapporten alsnog deugdelijk gemotiveerd weerlegd en zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem in Georgië wegens discriminatie de toegang tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling zal worden ontzegd.
5.2.    De vreemdeling heeft in reactie op de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris een rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland overgelegd. Deze rapportage leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze onvoldoende is toegespitst op de vraag of personen met een hiv-infectie, homoseksuelen in het bijzonder, wegens discriminatie de toegang tot zorg zal worden ontzegd.
6.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 juli 2019 in zaak nr. NL19.12202;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 17 mei 2019, V-[…];
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.837,50 (zegge: duizend achthonderdzevenendertig en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020
363-915.