In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 april 2021, is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, die op [huwelijksdatum] 2019 te [huwelijksplaats] zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.S. Hennephof, heeft verzocht om de echtscheiding alvast uit te spreken, omdat zij zwanger is van haar partner en het kindje in juli 2021 verwacht wordt. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat door de coronamaatregelen en het tekort aan rechterlijke capaciteit de doorlooptijd van zaken is toegenomen, waardoor het niet mogelijk is om de echtscheiding tijdig voor de geboorte van het kind in te schrijven.
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat het belang van de vrouw bij een spoedige inschrijving van de echtscheiding groter is dan het belang van de man bij een gezamenlijke afdoening van de zaak. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, wat volgens artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist is. De vrouw heeft echter voldoende gemotiveerd dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan over te leggen. Gezien de spoedeisendheid van de situatie heeft de rechtbank besloten om het verzoek tot echtscheiding bij wijze van uitzondering toe te wijzen.
De rechtbank heeft daarnaast besloten om de behandeling van de nevenvoorzieningen aan te houden tot een nader te bepalen datum, zodat partijen de gelegenheid krijgen om overleg te voeren en indien nodig stukken in te dienen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier E. Verweij-Steen. Tegen deze beschikking kan, voor zover er definitief is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag binnen de gestelde termijnen.