ECLI:NL:RBDHA:2021:4439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/7735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de burgemeester van de gemeente Westland, en verweerder over de sluiting van een bedrijfspand. Eiser was huurder van het bedrijfspand waar zijn autobedrijf was gevestigd. De burgemeester had op 12 augustus 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet, waarbij het bedrijfspand voor zes maanden gesloten moest blijven vanwege de aangetroffen hennepstekken in een trailer die op het perceel stond. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, nadat eerdere verzoeken om voorlopige voorzieningen waren afgewezen.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om het bedrijfspand te sluiten, aangezien er geen hennepstekken in het pand zelf waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om het bedrijfspand te sluiten, omdat de trailer, waarin de hennepstekken waren aangetroffen, niet op het perceel van het bedrijfspand stond en er geen directe relatie was die sluiting rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het bedrijfspand een bestraffend karakter had gekregen, wat niet de bedoeling was van de last onder bestuursdwang.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de eerdere besluiten van de burgemeester. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht aan eiser moest vergoeden en dat de proceskosten door de burgemeester moesten worden vergoed. Het verzoek tot schadevergoeding van eiser werd afgewezen, omdat hij de schade niet voldoende had onderbouwd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , eiser

(gemachtigde: mr. L.H.E. Drenthe),
en

de burgemeester van de gemeente Westland, verweerder

(gemachtigde: S.D. van Reenen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2019 (primair besluit I) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, onder meer inhoudende dat het bedrijfspand op het perceel [bedrijfspand] [nummer] te [vestigingsplaats] (hierna: het bedrijfspand) per 16 augustus 2019 voor de duur van 6 maanden gesloten moet blijven.
Bij uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
Bij besluit van 27 september 2019 (primair besluit II) heeft verweerder besloten tot openstelling van het bedrijfspand voor de duur van één dag.
Bij uitspraak van 21 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van primair besluit II afgewezen. [2]
Bij besluit van 28 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was huurder van het bedrijfspand en de grond op het perceel [bedrijfspand] [nummer] te [vestigingsplaats] . In het bedrijfspand was zijn autobedrijf, [h.o.d.n.] , gevestigd. Bij een controle van de politie op 15 mei 2019 is een trailer aangetroffen die geparkeerd stond langs het bedrijfspand. In het rapport van de politie staat dat er een stroomkabel vanuit de trailer naar het bedrijfspand liep. Voor deze stroomkabel was een gat geboord in de zijwand van het bedrijfspand. De politie heeft de trailer betreden en hierin 14.200 hennepstekken aangetroffen. Uit kentekenonderzoek is gebleken dat de trailer op naam van eiser stond.
2.1.
Bij primair besluit I heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het ‘Damoclesbeleid gemeente Westland’ (hierna: Damoclesbeleid). Het bedrijfspand werd voor een periode van zes maanden gesloten, van 16 augustus 2019 tot 16 februari 2020.
2.2.
Bij primair besluit II heeft verweerder het bedrijfspand voor één dag opengesteld voor eiser. Eiser is daarmee volgens verweerder in de gelegenheid gesteld zijn eigendommen uit het bedrijfspand weg te halen.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voldoende tijd heeft gehad om te anticiperen op een eventuele sluiting van het bedrijfspand. Ook was verweerder bevoegd dit pand te sluiten en was de sluiting proportioneel. Verder mocht eiser enkel de goederen weghalen die niet onder conservatoir beslag vielen. Hiervoor was één dag voldoende.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang gaat de rechtbank hierna in op wat eiser heeft aangevoerd.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt als volgt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
5.2.
Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Damoclesbeleid. Uit de sanctiematrix bij het Damoclesbeleid blijkt dat bij het aantreffen van een hennepkwekerij in een lokaal waarbij drugs is aangetroffen ontmanteling van de kwekerij en sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van 6-12 maanden volgt.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Zij stelt daarbij voorop dat zij in dit bodemgeding niet is gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Dat oordeel heeft immers een voorlopig karakter.
Heeft eiser nog procesbelang?
6.1.
De rechtbank dient allereerst ambtshalve te beoordelen of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het bedrijfspand is namelijk voor zes maanden gesloten en de einddatum van de sluiting (16 februari 2020) is inmiddels meer dan een jaar verstreken. De rechtbank stelt desondanks vast dat eiser procesbelang heeft. Hij heeft immers tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij door de sluiting van het bedrijfspand schade heeft geleden.
Was verweerder bevoegd het bedrijfspand te sluiten?
6.2.
In deze zaak is sprake van een last onder bestuursdwang, namelijk het tijdelijk sluiten van het bedrijfspand dat eiser huurde. De rechtbank dient zich daarom eerst uit te laten over de vraag of verweerder vanwege de aangetroffen hennepkwekerij in de trailer bevoegd was om over te gaan tot sluiting van het bedrijfspand.
6.3.
Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om het bedrijfspand te sluiten, nu er geen hennepstekken zijn gevonden in het bedrijfspand zelf. Ook zijn er geen hennepstekken gevonden op een bij het bedrijfspand behorend erf, nu de trailer met de hennepkwekerij op een gemeenschappelijk VvE-perceel stond. De trailer vormde daarnaast ook niet één lokaal, zoals bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, met het bedrijfspand. Eiser verwijst hierbij naar verschillende uitspraken. [3]
6.4.
Verweerder voert aan dat hij bevoegd was om naast de trailer ook het bedrijfspand te sluiten. Het feit dat de trailer niet op het perceel van het bedrijfspand stond, maakt niet dat verweerder onbevoegd was om ook het bedrijfspand te sluiten. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de trailer op naam van eiser stond, dat deze tegen het bedrijfspand aan stond en dat deze vanuit het bedrijfspand van stroom werd voorzien. Voorts maakte eiser voor zijn bedrijfsvoering volgens verweerder gebruik van het stuk grond waarop de trailer stond.
6.5.
De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn over het feit dat de trailer, die op naam van eiser stond, verbonden was met het bedrijfspand via een stroomkabel die door een wand van het bedrijfspand naar buiten toe, naar de trailer, liep. Verder staat vast dat de trailer dicht tegen het bedrijfspand aan geparkeerd stond, op een perceel waarvan eiser gebruikmaakte. De rechtbank is het dan ook met verweerder eens dat er een zekere relatie bestond tussen het bedrijfspand en de trailer.
Toch vindt de rechtbank dat die relatie niet zodanig was dat verweerder de bevoegdheid had om het bedrijfspand te sluiten. Zij wijst hiervoor op het volgende. De trailer kon alleen worden bereikt via het perceel waar deze op geparkeerd stond. Het bedrijfspand zelf hoefde hier dus niet voor te worden betreden. Bovendien staat vast dat uitsluitend in de trailer hennepstekken en daaraan gerelateerde materialen zijn gevonden. In het bedrijfspand zelf zijn geen materialen gevonden die op enigerlei wijze in verband konden worden gebracht met de activiteiten die zich in de trailer afspeelden. Tegen deze achtergrond maakt het feit dat de trailer afhankelijk was van de stroomvoorziening vanuit het bedrijfspand niet dat die trailer en dit pand als één geheel konden worden beschouwd. Ook overigens is niet gebleken van feiten die sluiting van het bedrijfspand kunnen rechtvaardigen. Onder deze specifieke omstandigheden heeft de sluiting van het bedrijfspand een bestraffend karakter gekregen. Daar is de last onder bestuursdwang niet voor bedoeld. Het Damoclesbeleid van verweerder kan dit niet anders maken.
6.6.
De beroepsgrond slaagt al hierom. Op wat eiser verder hierover heeft aangevoerd, hoeft de rechtbank niet in te gaan.
Openstelling van het bedrijfspand voor één dag
6.7.
Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was om het bedrijfspand te sluiten. Om die reden was er geen grond om dat pand voor één dag open te stellen. De beroepsgrond slaagt al hierom. Op wat eiser verder hierover heeft aangevoerd, hoeft de rechtbank niet in te gaan.
Het verzoek tot schadevergoeding
6.8.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen. Eiser heeft in deze procedure de gevraagde vergoeding immers beperkt tot het grensbedrag van € 25.000,-. [4]
6.9.
De rechtbank stelt vast dat eiser pas op de zitting concrete bedragen heeft genoemd die volgens hem de schadeomvang bepalen. Hij heeft die bedragen echter niet onderbouwd. Verder kan de rechtbank de schadeomvang niet schatten. Daarom wijst zij het verzoek tot schadevergoeding af.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de wijze zoals vermeld onder het kopje ‘Beslissing’.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.670,- (2 punten voor het indienen van twee bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept primair besluit I voor zover daarbij het bedrijfspand is gesloten voor de duur van zes maanden;
-herroept primair besluit II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.670,-;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.SGR 19/5303, niet gepubliceerd.
3.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2097) en de uitspraak van rechtbank Limburg van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:10225).
4.Zie artikel 8:89, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2081.