ECLI:NL:RBDHA:2021:4456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de rol van deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich had ziek gemeld met psychische klachten. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de medische onderbouwing van de afwijzing van de WIA-aanvraag niet juist was en dat eiser meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), niet zorgvuldig tot stand was gekomen en vernietigde dit besluit. De rechtbank droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Tevens werd bepaald dat de verweerder het griffierecht diende te vergoeden en dat de proceskosten van eiser vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheidseisen die aan dergelijke rapporten worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.C. Blom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 27 juli 2018 afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van eisers moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een psychiater als deskundige benoemd.
Op 14 augustus 2020 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Bij brieven van 14 september 2020 en 4 november 2020 heeft eiser een reactie ingebracht.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft verweerder op het rapport gereageerd.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als opperman straatwerk voor 37,25 uur per week. Op 29 juli 2016 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving. Op 1 mei 2018 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag om een WIA-uitkering met ingang van 27 juli 2018 afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 26 maart 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 12 april 2019.
3. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser meer dan 65% arbeidsgeschikt is. Eiser heeft daarvoor te veel fysieke en psychische klachten. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn te weinig beperkingen opgenomen. Eiser is met zijn huidige beperkingen niet in staat de geduide functies uit te oefenen. De paniekaanvallen van eiser dienen minimaal te leiden tot een urenbeperking. Dat eisers beperkingen per einde wachttijd minder zouden spelen dan bij de eerstejaars ZW-beoordeling is onjuist. Zijn beperkingen zijn niet afgenomen maar toegenomen nu de situatie van eiser is verslechterd. Eiser is tijdelijk volledig arbeidsongeschikt. Hij wordt op het moment in het buitenland behandeld voor zijn klachten, zodat hij niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Eiser heeft zijn beroepschrift onderbouwd met een medisch advies van M. Koppers, arts van Sociaal Medische Advisering, van 5 november 2018, een besluit van ISD Bollenstreek van 6 november 2018, medische informatie van: internist drs. F.A.J. Toonen van 10 december 2018, anesthesioloog/pijnspecialist R.D.H. de Boer van 11 januari 2019, semi-arts A.J.A. de Boer, namens MDL-arts E.J. van Soest, van 17 oktober 2018, GZ-psycholoog A. Kolodziejski van 8 mei 2018, psychiater I. Lute van 2 mei 2019 en verslavingsarts L.R. Boedt van 9 mei 2019, een overeenkomst van opdracht met zorginstelling Stichting Nova House in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning van 10 juli 2019, een begeleidingsplan van Stichting Nova House voor de periode 4 juli 2019 tot en met 4 juli 2020 en een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 13 augustus 2019.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
Eiser is op 29 mei 2018 door de primaire arts lichamelijk en psychisch onderzocht, onder supervisie van de verzekeringsarts. Het rapport van de primaire arts van 9 juli 2018 is gebaseerd op dossieronderzoek, het spreekuur en de ontvangen medische informatie van GZ-psycholoog H. Visser van 7 maart 2018, GZ-psycholoog A. Kolodziejski van 8 mei 2018 en MDL-arts E.J. Soest van 1 juni 2018. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de primaire arts een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. Deze beperkingen houden met name verband met eisers psychische klachten en de klachten aan zijn linker wijsvinger.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verzekeringsarts b&b S.M. Lustenhouwer op 26 maart 2019 een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek en de hoorzitting/het spreekuur op 9 januari 2019. De verzekeringsarts b&b stelt dat met de psychische klachten rekening is gehouden in de FML. Het is de verzekeringsarts b&b niet gebleken dat dit onvoldoende zou zijn.
4.4
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 21 oktober 2019 een aanvullend rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de in beroep ingebrachte medische stukken, naast het feit dat zij vrijwel alle van na de datum in geding dateren, geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van eisers belastbaarheid.
4.5
In hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ten aanzien van eisers psychische klachten, heeft de rechtbank aanleiding gezien tot twijfel omtrent de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en een psychiater als deskundige benoemd.
4.6
Op 14 augustus 2020 heeft de deskundige, psychiater dr. F. van der Wurff, een rapport uitgebracht. De deskundige stelt vast dat bij eiser sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met sterk vermijdende trekken, een angststoornis met daarbij klachten van posttraumatische stress en een stoornis in gebruik van diverse middelen. Het middelengebruik kan de angststoornis hebben versterkt of deels veroorzaakt. Eiser heeft samenhangend met deze stoornissen al lange tijd forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, samenhangend met cognitieve, affectieve en conatieve beperkingen. Deze beperkingen waren in de periode tijdens de datum in geding nog meer uitgesproken dan op het moment van het onderzoek van de deskundige. De deskundige is van mening dat er in de FML veel uitgebreidere beperkingen gelden dan door de verzekeringsarts b&b aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook acht de deskundige een gedeeltelijke of mogelijk zelfs gehele urenbeperking aan de orde.
4.7
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft verweerder een rapport van verzekeringsarts b&b G.K. Hebly van 2 oktober 2020 ingebracht. In dit rapport stelt de verzekeringsarts b&b dat de deskundige eiser in 2020 in een betere conditie ziet dan welke hij aanneemt dat er in 2018 geweest zal zijn, toen eiser meer drugs gebruikte en meer aanvallen had. Dit ontleent de deskundige aan de anamnese. Eiser is in die jaren ook gezien en psychiatrisch onderzocht door verzekeringsartsen Lustenhouwer en Van der Bij. Het is voor de verzekeringsarts b&b te speculatief om twee jaren later, zonder objectiveringen, in 2020 een andere FML op te stellen voor 2018 dan die aan de hand van de toen actuele onderzoeken zijn opgesteld. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat het onderzoek van de deskundige geen aanleiding geeft voor een andere FML in 2018.
4.8
De rechtbank overweegt allereerst dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgens vaste rechtspraak dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [1] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven. De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft eiser psychiatrisch onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. Ook heeft de deskundige zijn conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat, anders dan de verzekeringsartsen, de deskundige de expertise heeft op het gebied van de psychiatrie en dat uit zijn rapport blijkt dat zijn conclusies niet slechts berusten op de anamnese, zoals de verzekeringsarts b&b stelt.
5. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de medische onderbouwing van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voor juist kan worden gehouden. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 534,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.