In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een verblijfsvergunning had op niet-tijdelijke humanitaire gronden, had op 2 november 2017 verzocht om naturalisatie. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet de vereiste documenten, zoals een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort, had overgelegd. Eiser voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde en dat hij niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen vanwege zijn psychische gesteldheid en vrees voor de Guinese autoriteiten.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om de vereiste documenten te verkrijgen. De rechtbank nam in overweging dat eiser geen verklaring van de Guinese autoriteiten had overgelegd die zijn stelling onderbouwde. Bovendien had eiser geen recente bewijsstukken overgelegd waaruit bleek welke acties hij had ondernomen om de documenten te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt had mogen stellen dat eiser niet in bewijsnood verkeerde en dat de afwijzing van het verzoek terecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van de juiste documenten bij een naturalisatieverzoek en de vereisten voor het aannemen van bewijsnood.