ECLI:NL:RBDHA:2021:5008
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegang tot de rechter en toevoegingen in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021, gaat het om een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor toevoegingen door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had op 7 en 10 februari 2020 aanvragen ingediend voor toevoegingen om meerdere verzetprocedures te kunnen voeren, maar deze werden afgewezen omdat het financieel belang in alle procedures onder de € 500,- lag. Eiser stelde dat deze afwijzing in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij hierdoor het recht op toegang tot de rechter werd ontzegd.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de toevoegingen rechtmatig was, aangezien de kosten van de rechtsbijstand niet in redelijke verhouding stonden tot het belang van de zaak. De rechtbank merkte op dat de wetgeving, specifiek artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand, bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het op geld waardeerbare belang beneden de ondergrens van € 500,- blijft, tenzij er sprake is van een zwaarwegend belang. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een toevoeging, omdat de bedragen waarvoor hij toevoegingen had aangevraagd onder deze ondergrens lagen.
De rechtbank oordeelde verder dat het recht van eiser op toegang tot de rechter niet in de kern was aangetast, aangezien bijstand door een advocaat voor bestuursrechtelijke procedures niet vereist is. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.