ECLI:NL:RBDHA:2021:5211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20-8214 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van machtiging tot voorlopig verblijf en afwijzing aanvraag gezinshereniging op basis van tegenstrijdige verklaringen en onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Eritrese vrouw en haar minderjarige kind, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris ingetrokken en afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag had afgewezen op basis van tegenstrijdige verklaringen van eiseres over haar identiteit en het huwelijk met referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden waaronder de verklaringen waren afgelegd en dat de video van de huwelijksdag, die door eisers was aangeboden als bewijs, niet was bekeken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze had voorbereid en ondeugdelijk had gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8214
V-nummers: [V-nummer eiseres] en [V-nummer eiser]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum eiseres] , eiseres,
mede namens haar minderjarige kind,
[eiser], geboren op [geboortedatum eiser] , eiser,
beiden van Eritrese nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de kennisgeving van 27 november 2017 tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eisers met als doel “verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis” op grond van artikel 2m, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingetrokken en de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is met een besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 4 november 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren aanwezig [naam] (referent) en [naam] , tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eisers hebben een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Zij hebben daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eisers vrijgesteld zijn van de verplichting tot het betalen van griffierecht voor de behandeling van het beroep.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2.1.
Referent is op [geboortedatum] geboren en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning onder de beperking asiel. Referent heeft in het kader van nareis op 26 februari 2016 verzocht tot afgifte van een mvv voor zijn in Israël woonachtige (gestelde) echtgenote, [naam] en minderjarige zoon [naam] .
2.2.
Ter onderbouwing van de aanvraag zijn foto’s, maar geen officiële documenten overgelegd. Na een verzoek om extra informatie is op 28 maart 2017 toegelicht dat eiseres niet in het bezit is van een Eritrees identiteitsbewijs omdat ze minderjarig was bij de vlucht en dat zij ook niet in het bezit is van een school- dan wel bibliotheekkaart omdat ze in Eritrea in een dorp woonde. Ook is toegelicht dat de huwelijksakte verloren is gegaan tijdens de vlucht van referent. Referent heeft daarbij aangegeven dat hij in het bezit is van filmpjes van de bruiloft die hij graag wil opsturen aan verweerder. Wel is een indicatief document overgelegd, de doopakte van [naam] . Dit document is onderzocht door Bureau Documenten en in het rapport van 5 april 2017 aangemerkt als hoogstwaarschijnlijk niet echt.
2.3.
Met een brief van 9 mei 2017 is toegelicht dat referent vaak moest verhuizen in Israël en dat bij de chaos van de verhuizingen de huwelijksakte verloren is gegaan. Ook in deze brief is opgemerkt dat referent in het bezit is van een videoband van zijn huwelijk en is aangeboden deze aan verweerder te sturen. Met een brief van 23 mei 2017 zijn onder andere aanvullende foto’s aan verweerder gestuurd.
2.4.
Vervolgens is in juni 2017 aan eisers en referent een DNA-onderzoek aangeboden om de familierechtelijke relatie vast te stellen. De uitslag van het DNA-onderzoek is positief. Op grond hiervan is de aanvraag van eisers ingewilligd en heeft verweerder bij de kennisgeving van 27 november 2017 de Nederlandse ambassade in Tel Aviv gemachtigd de verzochte mvv in het kader van nareis te verlenen.
2.5.
Eiseres is op 6 december 2017 de mvv gaan afhalen en heeft toen volgens de ambassademedewerker verklaard dat zij ‘single’ is. Dit klopt niet met wat op het aanvraagformulier staat, namelijk dat zij de echtgenote van referent is. Dit is voor de ambassademedewerker aanleiding geweest om de mvv niet af te geven. Vervolgens is eiseres op 22 maart 2018 door verweerder gehoord.
Voornemen en zienswijze
3. Op 8 februari 2019 heeft verweerder het voornemen geuit de aan eisers verleende mvv in te trekken. Tijdens het gehoor van 22 maart 2018 heeft eiseres namelijk tegenstrijdig verklaard. Verder is opgemerkt dat niet is gebleken dat de foto’s daadwerkelijk van het huwelijk zijn omdat de plechtigheid en de locatie daarop niet te zien zijn. Eisers hebben op 8 maart 2019 hun zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Hierbij is onder andere toegelicht dat de verklaringen van referent juist zijn en dat het onduidelijk is waarom eiseres anders heeft verklaard. Ook is aangegeven dat referent in het bezit is van een videoband van de huwelijksdag waarop de plechtigheid te zien is en dat hij deze graag aan verweerder wil overleggen.
Besluitvorming
4.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, de aan eisers verleende mvv ingetrokken en de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft de mvv ingetrokken omdat eisers daar op grond van artikel 2m, derde lid, van de Vw 2000 geen recht meer op hebben. Aan de aanvraag van eiseres ligt het huwelijk met referent ten grondslag. Echter heeft eiseres na de kennisgeving tot afgifte van de mvv van 17 november 2017 verklaringen afgelegd waardoor volgens verweerder niet (langer) aannemelijk is dat zij met referent gehuwd is. Elk document ontbreekt en er zijn kennelijk inconsistente verklaringen afgelegd over de huwelijksakte, de wijze van ontmoeting, de huwelijkslocatie, het verloop van de huwelijksdag en het jaar waarin referent en eiseres elkaar voor het laatst hebben gezien. Zowel de ontmoeting als de huwelijkslocatie betreffen voor het huwelijk essentiële onderwerpen en niet valt in te zien waarom daarover tegenstrijdig is verklaard. De video kan de tegenstrijdige verklaringen niet wegnemen.
4.2.
Daarnaast is eiseres er volgens verweerder niet in geslaagd haar identiteit aannemelijk te maken. In een Israëlisch document van eiseres staat dat zij in [geboortejaar] is geboren. Referent heeft zowel bij zijn asielaanvraag als bij onderhavige aanvraag voor eiseres ingevuld dat haar geboortejaar [geboortejaar] is. Verweerder gaat er daarom van uit dat als eiseres in 2011 zou zijn vertrokken uit Eritrea zij, als meerderjarige, in het bezit zou moeten zijn van een identificerend document. Eiseres heeft tot op heden geen identificerend document overgelegd en volgens verweerder geen plausibele verklaring afgelegd waarom zij daar niet over kan beschikken. Omdat de identiteit niet aannemelijk is, komt eiseres al daarom niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning, en is een beoordeling van de feitelijke gezinsband evenmin aan de orde. Met betrekking tot het beroep op gezinsleven met de zoon van referent, stelt verweerder zich op het standpunt dat nu het gestelde huwelijk niet aannemelijk is geworden, niet automatisch sprake is van een feitelijke gezinsband. Daarnaast is niet met documenten aangetoond of aannemelijk gemaakt dat referent met hem in Israël heeft samengewoond.
Standpunt eisers
5.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Zo heeft verweerder nagelaten om een op de persoon toegespitste beoordeling uit te voeren ten aanzien van de verklaringen voor het ontbreken van officiële documenten ter onderbouwing van de identiteit van eiseres. Gelet op diverse openbare bronnen is het aannemelijk dat eiseres zich bij aankomst in Israël ouder heeft voorgedaan dan zij is om te voorkomen dat zij als onbegeleide minderjarige gedetineerd zou worden. Door de coronapandemie is het niet gelukt om stukken ter onderbouwing van haar identiteit uit Eritrea te verkrijgen. Verder hebben eiseres en referent ter onderbouwing van hun huwelijk verschillende malen aangeboden een video van hun huwelijksdag te overleggen. Eiseres en referent begrijpen niet dat verweerder daar geen gebruik van heeft gemaakt. Gestelde tegenstrijdigheden, zoals de locatie van het huwelijk, kunnen met de video worden weggenomen. Verder voeren eisers aan dat verweerder de gelijkluidende verklaringen onvoldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken. Zo is er bijvoorbeeld gelijkluidend verklaard over de datum van het huwelijksfeest, de getuigen en familieleden die bij het huwelijk aanwezig waren en de priester die het huwelijk heeft voltrokken.
5.2.
Verder voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte stelt dat zij en referent niet met documenten hebben aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij in gezinsverband in Israël hebben samengewoond. Eisers wijzen in dit kader op de overgelegde foto’s, de verklaringen dat zij hebben samengewoond en het feit dat zij samen een kind hebben.
Oordeel rechtbank
Identiteit van eiseres
6.1.
De rechtbank stelt vast dat zowel referent als eiseres in deze procedure hebben verklaard dat zij in [geboortejaar] is geboren. In bezwaar heeft verweerder opgemerkt dat eiseres gelet op de verklaringen over haar geboortedatum meerderjarig was ten tijde van haar uitreis in 2011 en dat daarom van haar mag worden verwacht dat zij alsnog documenten kan overleggen om haar identiteit aan te tonen. In reactie daarop heeft eiseres verklaard in [geboortejaar] te zijn geboren en heeft zij een beroep gedaan op bewijsnood. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiseres zich destijds ouder heeft voorgedaan dan zij is, om te voorkomen dat zij als onbegeleide minderjarige in Israël zou worden gedetineerd, staat daarmee wel vast dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over haar geboortedatum.
6.2.
De rechtbank is het echter niet eens met verweerder dat nu tegenstrijdig is verklaard over de identiteit van eiseres, zij reeds daarom niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
6.3.
In de uitspraak van 16 september 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] is ten aanzien van nareiszaken, als volgt overwogen;
“8. Verder volgt uit het arrest dat de staatssecretaris een aanvraag mag afwijzen als de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen of objectief duidelijk is dat een aanvraag frauduleus is. In andere gevallen moet hij het ontbreken van officiële documenten en het ontbreken van plausibele uitleg daarover betrekken bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval. Hij is dan niet vrijgesteld van zijn verplichting om andere bewijsmiddelen in aanmerking te nemen. Het ontbreken van officiële documenten mag niet de enige reden zijn voor de afwijzing van een aanvraag (punten 67 tot en met 69).
[…]
8.2.
Een contra-indicatie duidt erop dat een betrokkene in bepaalde mate de samenwerkingsplicht niet is nagekomen. Alleen als er dusdanig zwaarwegende en ernstige contra-indicaties zijn die maken dat hij de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen of dat objectief duidelijk is dat een aanvraag frauduleus is, mag de staatssecretaris een aanvraag alleen al daarom mag afwijzen. In de overige gevallen moet de staatssecretaris het niet overleggen van officiële documenten en het ontbreken van een aannemelijke verklaring hiervoor, volgens het Hof, als relevant element bij zijn beoordeling betrekken. Dit geldt dus ook voor een contra-indicatie die op zichzelf niet tot afwijzing van een aanvraag leidt of mag leiden.
6.4.
Aan de hand van de hiervoor door de Afdeling geaccordeerde gedragslijn stelt de rechtbank vast dat verweerder de aanvraag niet heeft afgewezen omdat de tegenstrijdige verklaringen over de geboortedatum van eiseres dusdanig zwaarwegende en ernstige contra-indicaties zijn die maken dat de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen, of dat objectief duidelijk is dat de aanvraag frauduleus is. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres dan ook niet alleen al vanwege de tegenstrijdige verklaringen over haar identiteit had mogen afwijzen. Verweerder had de tegenstrijdige verklaringen slechts als relevant element bij zijn beoordeling moeten betrekken. Door de aanvraag van eiseres alleen al af te wijzen vanwege de tegenstrijdige verklaringen heeft verweerder ook niet betrokken dat vaststaat dat eiseres en referent de biologische ouders van [naam] zijn. Dit is namelijk een indicatie dat eiseres en referent partners zijn. Aan dit gegeven komt gelet op het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn, namelijk de bevordering van gezinshereniging, veel betekenis toe.
6.5.
De rechtbank is dan ook gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, en in het bijzonder aan het vaststaande gegeven dat eiseres en referent de biologische ouders van [naam] zijn en dat dit een indicatie is dat zij partners zijn van elkaar. Omdat de mvv-aanvraag ook ten aanzien van [naam] is ingediend en in het kader daarvan relevant is of hij uit een huwelijk is geboren dan wel dat hij in gezinsverband met referent heeft samengewoond, gaat de rechtbank hierna in op de beroepsgronden die daarop zien.
Onderbouwing van het huwelijk
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder op 28 maart 2017 [3] , 9 mei 2017 [4] ,
8 maart 2019 [5] , 21 mei 2019 [6] en 4 december 2020 [7] hebben gewezen de video van hun huwelijksdag. Ook stelt de rechtbank vast dat verweerders gemachtigde op de zitting afstand heeft genomen van zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de door eisers aangeboden video ook in scene kan zijn gezet.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders onderzoek naar het al dan niet bestaan van een huwelijk tussen eiseres en referent onvoldoende zorgvuldig is geweest. Voor dit oordeel acht de rechtbank relevant dat eisers tot vijfmaal toe hebben gewezen op het bestaan van een video van hun huwelijksdag. Verweerder is ondanks herhaaldelijk verzoek niet overgegaan tot het bekijken van de aangeboden beelden. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk omdat verweerder tegenwerpt dat inconsistent is verklaard over de huwelijkslocatie en het verloop van de huwelijksdag. Helemaal in het licht van de opmerking van verweerder in het voornemen dat op de overgelegde foto’s niet de plechtigheid en de locatie te zien is. Een bewijsaanbod bestaande uit videobeelden van de huwelijksdag kan dan bij uitstek hierover duidelijkheid verschaffen. Dat verweerder dit aanbod ter zijde heeft geschoven getuigt dan ook niet van een welwillende en evenmin voortvarende overheid in deze bijna vijf jaar durende procedure. De volkomen ongefundeerde opmerking in het verweerschrift dat de videoband in scene kan zijn gezet is tekenend voor de houding van verweerder in deze zaak. Hoewel kan worden toegegeven dat met de videoband de tegenstrijdigheden niet worden weggenomen, kan daarmee mogelijk wel worden aangetoond dat het huwelijk heeft plaatsgevonden en de locatie daarvan. In dat geval is het dan gewoonweg onverklaarbaar waarom tegenstrijdig daarover is verklaard. Nu verweerder op de zitting afstand heeft genomen van het standpunt dat de door eisers aangeboden video ook in scene kan zijn gezet, en in het verweerschrift heeft erkend dat de video zou kunnen dienen als indicatief bewijs, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de inhoud van deze video alsnog bij de besluitvorming moet betrekken.
Samenwonen in Israël
8.1.
Ten aanzien van het samenwonen door eisers en referent in Israël, overweegt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats acht de rechtbank, tegen de achtergrond dat eisers en referent daar niet legaal hebben verbleven, het begrijpelijk dat zij niet met officiële documenten hebben aangetoond dat zij in Israël hebben samengewoond. Van een niet legaal verblijf is immers geen (officiële) registratie.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit ten aanzien van de vraag of aannemelijk is dat eisers met referent hebben samengewoond een deugdelijke motivering. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de tegenstrijdigheden over het huwelijk en de identiteit van eiseres de basis hebben gevormd alle verklaringen, waaronder die van het samenwonen door eisers en referent, ook ongeloofwaardig te achten. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting beaamd dat het erop lijkt dat de verklaringen inderdaad zo zijn beoordeeld en dat dit te kort door de bocht is. Deze handelswijze doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de gelijkluidende verklaringen die eiseres en referent ten aanzien van het samenwonen hebben afgelegd. Bovendien staat vast dat eiseres en referent samen een kind hebben, terwijl er foto’s zijn overgelegd waarop verschillende combinaties van eiseres, referent en hun zoon te zien zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte niet aangenomen dat referent en eisers in Israël in gezinsverband hebben samengewoond.
Conclusie
9. Concluderend oordeelt de rechtbank dat verweerder gelet op het voorgaande het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor het nieuw te nemen besluit een termijn van zes weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147.
3.In de verklaring ontbrekende documenten.
4.In de brief van Vluchtelingenwerk.
5.In de zienswijze.
6.In bezwaar.
7.In beroep.