ECLI:NL:RBDHA:2021:5248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
NL21.5337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst Marokko en geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst beoordeeld, waarbij verweerder geen aanleiding zag om te twijfelen aan de aanwijzing van Marokko als veilig land. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Marokko in zijn specifieke geval niet als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van mishandeling en onveiligheid in Marokko.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over het ontbreken van een medisch onderzoek verworpen. Eiser had aangevoerd dat hij psychische problemen had en dat dit zijn verklaringen beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat er geen indicaties waren dat eiser niet in staat was om een consistente verklaring af te leggen tijdens de hoorzittingen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd had op het standpunt gesteld dat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5337

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Vissers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene
procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast wordt eiser een vertrektermijn
onthouden en dient hij Nederland onmiddellijk te verlaten. Het inreisverbod dat is opgelegd
door de Belgische autoriteiten blijft gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5338,
plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn
gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum eiser] .
2. Op 24 januari 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan legt hij ten
grondslag dat hij in Marokko in armoede leefde en daarom zijn leven wilde verbeteren.
Door armoede kreeg hij niet altijd de kans om naar school te gaan en als hij naar school ging
werd hij onderdrukt en mishandeld door racistische docenten. Ook stelt eiser in de periode
1999 - 2004 meerdere malen te zijn mishandeld door de Marokkaanse politie, omdat hij
Marokko illegaal probeerde te verlaten. Daarnaast legt hij aan zijn asielaanvraag ten
grondslag dat Marokko corrupt is. Mede daarom had het geen nut om aangifte te doen in het
land van herkomst.
2. Verweerder onderscheidt de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bejegening door de Marokkaanse autoriteiten, zoals de mishandelingen;
- bejegening door docenten op school, zoals de mishandelingen.
Eisers nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht. Zijn identiteit en de gestelde
bejegening door de Marokkaanse autoriteiten en door de docenten op school zijn niet
geloofwaardig bevonden. De sociaal-economische problemen die eiser ten grondslag heeft
gelegd aan zijn asielaanvraag zijn door verweerder niet getoetst op geloofwaardigheid,
omdat deze geen raakvlakken hebben met het vluchtelingschap. Daarnaast stelt verweerder
dat in zijn algemeenheid afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van eisers
asielrelaas, omdat uit informatie van Zweden en Denemarken is gebleken dat hij aldaar
bekend is onder ander personalia en omdat hij inconsistent heeft verklaard over zijn reden
van vertrek. In het politieverhoor en het Dublingehoor verklaart eiser dat hij in Marokko
met de dood is bedreigd. Eiser heeft hier niets over gezegd in het veilig land gehoor (VLG),
terwijl hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om toevoegingen aan zijn relaas in te
brengen of om andere redenen van vertrek naar voren te brengen. Daarnaast heeft eiser vaag
en wisselend verklaard ten aanzien van de gestelde mishandelingen door de politie en de
gestelde bejegening door docenten. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als
kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder
heeft Marokko aangewezen als veilig land van herkomst en eiser heeft niet aannemelijk
gemaakt dat dit in zijn geval niet zo is.
3. Eiser verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat de verwijzing naar de zienswijze met het verzoek die als herhaald en ingelast te beschouwen, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser en met dit verzoek geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. De rechtbank gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
4. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet medisch is onderzocht terwijl daar wel
aanleiding voor bestond. Hij is op jonge leeftijd gevlucht uit Marokko en zwerft al ruim
achttien jaar rond in Europa. Eiser leidt aan psychische problemen, die zich uiten in
zelfbeschadiging en suïcidale gedachten. Daardoor bestaat de gerede kans dat hetgeen hem
is overkomen invloed heeft op de mate waarin hij in staat is om gedetailleerde verklaringen
af te leggen, aldus eiser. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank,
zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1381, stelt
eiser zich op het standpunt dat verweerder in strijd handelt met artikel 24 van de
Procedurerichtlijn door hem een medisch onderzoek te onthouden.
4.1.
In opdracht van verweerder onderzoekt Medifirst (vervangt sinds 1 maart 2021
FMMU) of er medische factoren zijn die de vreemdeling beperken in het horen en verklaren
en of er medische problemen zijn die gevolgen kunnen hebben voor het gehoor en de
interpretatie van de verklaringen van de vreemdeling. In artikel 3.109ca, eerste lid, van het
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat welke procedurele waarborgen niet van toepassing
zijn wanneer een aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond wordt verklaard met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De vreemdeling wordt
in zo een geval ook geen medisch onderzoek geboden (zie artikel 3.109, zesde lid, van het
Vb).
4.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser ten onrechte geen medisch
onderzoek is aangeboden en dat hij door het achterwege blijven hiervan is benadeeld.
Zowel voorafgaand als gedurende het aanmeldgehoor zijn geen beperkingen kenbaar
gemaakt die erop duiden dat eiser niet in staat is om een consistente en gerichte verklaring
af te leggen. In het aanmeldgehoor verklaart eiser dat hij zich lichamelijk en geestelijk in
staat voelt om het gehoor plaats te laten vinden. Daar voegt hij aan toe dat hij denkt dat uit
een medisch onderzoek zal blijken dat hij niet gezond is. Hij stelt onder meer last te hebben
van zijn maag, flauw te vallen en te trillen als hij een aanval krijgt. Daarop reageert de
gehoorambtenaar met de opmerking dat hij naar het GZA kan gaan als hij klachten
ontwikkelt. Aan eiser is vervolgens nogmaals gevraagd of hij zich lichamelijk in staat voelt
om dit gesprek te voeren, waarop hij verklaart dat als hij zich niet goed voelt, hij dit gesprek
gaat doen. Naar aanleiding van dit enigszins onduidelijke antwoord is de vervolgvraag
gesteld of eiser zich geestelijk in orde voelt, waarop hij bevestigend antwoordt. Gedurende
het gehoor blijkt meerdere malen dat eiser zijn stem verheft, dat hem moet worden verzocht
om gericht antwoord te geven op de vragen (zie bijvoorbeeld pagina 2, 7, 9, 10) en dat
discussies ontstonden tussen hem en de gehoorambtenaar (zie bijvoorbeeld pagina 2, 7, 8 en
10). Uit het verslag van het gehoor blijkt echter niet dat eiser niet in staat is geweest om een
adequate verklaring af te leggen. Ook uit het verslag van het VLG-gehoor blijkt niet dat
eiser onmiskenbaar niet in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Naast dat
eiser verklaart dat hij kerngezond is en in staat is om dit gehoor plaats te laten vinden,
verklaart hij dat hij zichzelf verwondt, laat hij een litteken op zijn arm zien en vertelt hij dat
hij paranoia is geworden (pagina 2 en 4). Echter blijkt uit zowel het VLG- als het
aanmeldgehoor niet dat hij onsamenhangend of warrig heeft verklaard. Naar het oordeel van
de rechtbank heeft verweerder zich dan ook voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld
dat zich in beide gehoren geen indicaties voordeden op basis waarvan medisch advies had
moeten worden gevraagd. Anders dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-
Hertogenbosch, ziet de rechtbank in dit geval geen reden voor een andersluidend oordeel.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat verweerder Marokko ten onrechte aanmerkt als veilig land van
herkomst. Primair stelt eiser dat Marokko in zijn algemeenheid niet als veilig land van
herkomst kan worden beschouwd, omdat de herbeoordeling van Marokko als veilig land van
herkomst onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd. Ter onderbouwing verwijst hij
naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling),
van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:738. Volgens eiser heeft verweerder bij de
herbeoordeling niet de juiste bronnen gebruikt. Daarnaast betoogt eiser dat Marokko in zijn
individuele geval niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Hiertoe voert
eiser aan dat verweerder de mishandelingen door de Marokkaanse autoriteiten en de slechte
bejegening ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Onder verwijzing naar een brief
van documentalist [naam] van Vluchtelingenwerk Nederland van 13 april 2021 stelt eiser
dat Marokko corrupt is en onvoldoende bescherming biedt, waardoor het geen zin heeft om
hiertegen in Marokko bescherming in te roepen.
5.1.
In 2016 heeft verweerder Marokko op basis van algemene landeninformatie
aangewezen als veilig land van herkomst. Bij uitspraken van onder meer 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210) en de uitspraak van 19 maart 2019
(ECLI:NL:RVS:2019:902) heeft de Afdeling geoordeeld dat deze aanwijzing terecht is. Op
30 september 2020 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en is deze aanwijzing
voortgezet.
5.1.1.
In de Afdelingsuitspraak van 7 april 2021 was de vraag aan de orde of de manier
waarop verweerder de situatie van als veilige landen van herkomst aangewezen landen
herbeoordeelt, in overeenstemming is met artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel
3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Naar aanleiding van deze uitspraak heeft
inmiddels een herbeoordeling plaatsgevonden op 6 mei 2021. In die herbeoordeling is de
aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst wederom voorgezet, met de
toevoeging van enkele nieuwe uitzonderingsgroepen. Bij de herbeoordeling heeft
verweerder geen gebruik gemaakt van de in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn
genoemde bronnen. Verweerder heeft toegelicht dat er geen actuele rapportages zijn
gevonden van het EASO, de UNHCR of de Raad van Europa die bruikbaar zijn voor de
herbeoordeling. Uit de toelichting die als bijlage is toegevoegd aan de brief Herbeoordeling
veilige landen van herkomst Georgië, Marokko en Tunesië, blijkt dat de herbeoordeling is
gebaseerd op relevante, actuele bronnen van andere gezaghebbende instanties, waaronder
Amnesty International, Freedom House, Human Rights Watch en US State Department.
Verweerder motiveert onder verwijzing naar deze bronnen dat niet is gebleken dat er een
achteruitgang is in Marokko op gebied van democratisch bestuur en bescherming van het
recht op vrijheid en veiligheid van de persoon. Hoewel qua vrijheid van meningsuiting en
vrijheid van vereniging restricties zijn als gevolg van de coronamaatregelen, zijn deze
restricties niet aanmerkelijk. Ook verder is niet gebleken van aanzienlijke achteruitgang.
5.2.
Eiser heeft de herbeoordeling van 6 mei 2021 niet inhoudelijk betwist. De
rechtbank constateert dat de door hem bedoelde bronnen, in ieder geval gedeeltelijk, zijn
betrokken bij de beoordeling. In hetgeen eiser stelt ziet de rechtbank dan ook geen
aanleiding voor het oordeel dat de herbeoordeling van Marokko als veilig land van
herkomst, van 6 mei 2021 niet in overeenstemming is met artikel 37, derde lid, van de
Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande op het
standpunt heeft kunnen stellen dat Marokko in zijn algemeenheid als veilig land van
herkomst is aan te merken. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat
vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Het is aan eiser om
aannemelijk te maken dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is en dat de
Marokkaanse autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden.
5.4.
Verweerder acht de negatieve bejegening en mishandeling door de docenten en de
Marokkaanse autoriteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig. Ten aanzien van de docenten
maakt eiser in zijn verklaringen niet inzichtelijk op welke wijze en hoe vaak hij slecht is
bejegend of mishandeld. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij is mishandeld
door de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder werpt eiser niet ten onrechte tegen dat
afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring, omdat hij op de vraag
hoe vaak hij is mishandeld aanvankelijk verklaart dat hij niet kan zeggen hoe vaak hij is
mishandeld terwijl hij op de vervolgvraag of hij een indicatie kan geven, verklaart dat hij
dagelijks werd mishandeld. Een dergelijke verklaring bevreemdt omdat niet valt in te zien waarom eiser dit niet eerste instantie heeft verklaard. Een dagelijkse mishandeling kan hem
immers niet zijn ontgaan. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de
autoriteiten onvoldoende bescherming bieden, omdat zij corrupt zijn. Uit de overgelegde
brief van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat zich situaties hebben voorgedaan waarbij
martelingen door veiligheidsdiensten hebben plaatsgevonden of waarbij excessief geweld is
gebruikt door de autoriteiten. Hieruit volgt echter niet dat het voor hem niet mogelijk is om,
daar waar misstanden zich voordoen, aangifte te doen of dat het niet mogelijk is om de
bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen. Niet is gebleken dat eiser
tevergeefs aangifte heeft gedaan of dat hij dit niet heeft kunnen doen. De verklaring dat hij
met aangifte bij de politie niets zal bereiken, is gebaseerd op een aanname en blijkt verder
ook niet uit voornoemde brief. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De slotsom is dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.