ECLI:NL:RBDHA:2021:5263
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en de beoordeling van bezwaar door bestuursorgaan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had op 18 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel het uitoefenen van familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, maar dit bezwaar is bij besluit van 12 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 15 januari 2021 is eiseres, ondanks voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat eiseres in bezwaar geen gronden heeft ingediend, wat de staatssecretaris heeft doen besluiten het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om gronden van bezwaar in te dienen, en dat de staatssecretaris in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar gronden in te dienen en dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van eiseres, omdat er geen twijfel bestond dat de gronden niet tot een andersluidend besluit konden leiden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.