ECLI:NL:RBDHA:2021:5263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/4679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en de beoordeling van bezwaar door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had op 18 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel het uitoefenen van familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, maar dit bezwaar is bij besluit van 12 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 15 januari 2021 is eiseres, ondanks voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres in bezwaar geen gronden heeft ingediend, wat de staatssecretaris heeft doen besluiten het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om gronden van bezwaar in te dienen, en dat de staatssecretaris in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar gronden in te dienen en dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van eiseres, omdat er geen twijfel bestond dat de gronden niet tot een andersluidend besluit konden leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht door de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Marokkaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Op 18 februari 2019 heeft zij een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘uitoefenen van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, omdat van eiseres in bezwaar geen gronden zijn ontvangen.
3. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de gronden van bezwaar in te dienen. Verweerder had het bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond mogen verklaren en heeft hierdoor gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres doet een beroep op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2020. [2] Tenslotte is eiseres van mening dat verweerder haar had moeten horen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken. Uit artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend wordt gemaakt. Op grond van artikel 6:5 van de Awb bevat het bezwaarschrift ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. Als aan één van deze vereisten niet is voldaan kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, dit volgt uit artikel 6:6 van de Awb.
6. Eiseres stelt in bezwaar dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte is voorbijgegaan aan de daadwerkelijke situatie. Hoewel dit het enige is dat eiseres heeft aangevoerd, is het voldoende om aan te merken als zelfstandige bezwaargrond. Eiseres heeft dan ook voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb. [3]
7. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder twee weken uitstel gegeven om de gronden in te dienen. Op 11 oktober 2019 is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres en heeft verweerder wederom uitstel verleend. Op 25 oktober 2019 heeft verweerder een brief ontvangen met het bericht dat eiseres is gewisseld van gemachtigde en met het verzoek het gehele dossier toe te zenden. Verweerder heeft hier op 7 november 2019 gevolg aan gegeven. Eiseres heeft nadien geen nadere gronden aangevoerd of contact opgenomen met verweerder. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat in het verweerschrift abusievelijk is vermeld dat dat het bezwaar ongegrond is verklaard in plaats van kennelijk ongegrond. Dit berust op een vergissing, er is wel degelijk sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
8. Zoals onder rechtsoverweging 5 overwogen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken. Deze termijn wordt bekend verondersteld bij de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft tweemaal uitstel verleend, maar hier heeft eiseres geen gebruik van gemaakt. Evenmin zijn gronden ontvangen na toezending van het dossier aan de nieuwe gemachtigde. Van onzorgvuldige besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verweerder hoefde niet opnieuw contact met eiseres op te nemen. Het is de verantwoordelijkheid van gemachtigde om de termijnen voor het indienen van gronden te bewaken. [4] Hierbij is van belang dat het bestreden besluit is genomen ruim acht maanden nadat het bezwaar was ingediend. Eiseres heeft alle gelegenheid gehad om contact op te nemen met verweerder of aanvullende gronden in te dienen. Het beroep op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep kan eiseres niet baten, aangezien die uitspraak ziet op een bezwaarschrift dat niet-ontvankelijk is verklaard.
9. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan afzien van het horen van eiseres. Dat kan echter slechts, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in deze zaak terecht op het standpunt heeft gesteld dat de enige grond van bezwaar niet tot een andersluidend oordeel kan leiden zodat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiseres. De rechtbank gaat er daarbij, gelet op de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting, van uit dat het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht door verweerder bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1474.
3.Zie uitspraak van rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7643.
4.Zie uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10126.