ECLI:NL:RBDHA:2021:5502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
SGR 20/4872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoor- en motiveringsplicht in bezwaarprocedures met betrekking tot handhaving op eigen terrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de plaatsing van parkeerbeugels op een parkeerterrein dat volgens hem niet toegestaan was. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder in het besluit op bezwaar niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de eiser niet heeft gehoord. Echter, tijdens de zitting heeft de verweerder alsnog een goede uitleg gegeven over de reden van de afwijzing, namelijk dat het parkeerterrein geen openbare weg is, maar eigendom van woningcorporatie Staedion. De rechtbank concludeert dat de eiser niet benadeeld is door het niet horen in bezwaar, omdat de verweerder zijn standpunt voldoende heeft toegelicht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent de eiser wel een vergoeding toe voor het griffierecht en de verletkosten, omdat er een gebrek in de motivering van het bestreden besluit was. De rechtbank benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de hoor- en motiveringsplicht in bezwaarprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 mei 2021. Eiser en de gemachtigde van verweerder waren er.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op het parkeerterrein van het Willem Dreespark in Den Haag (parkeerterrein) zijn parkeerbeugels geplaatst. Volgens eiser mag dit niet. Bovendien zorgen de parkeerbeugels voor schade aan auto’s. Daarom heeft hij verweerder verzocht om handhavend op te treden.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen. In bezwaar heeft hij die afwijzing gehandhaafd. Volgens verweerder heeft hij meerdere keren aan eiser uitgelegd dat het parkeerterrein geen openbare weg is, maar eigen terrein van woningcorporatie Staedion. Om die reden mag hij niet handhavend optreden. Verweerder heeft eiser in bezwaar niet gehoord en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Wat vinden partijen?
3. Eiser vindt dat een ambtenaar van verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren. Het gaat immers om een goed gemotiveerd bezwaarschrift, waar verweerder niet op is ingegaan. De behandeling van het bezwaarschrift was al overgedragen aan de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Den Haag. Die commissie had hem moeten horen en advies aan verweerder moeten uitbrengen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoor- en motiveringsplicht in het algemeen
5. De hoofdregel is dat het bestuursorgaan een belanghebbende in bezwaar hoort. [1] Op die hoofdregel kan hij uitzonderingen maken. Bijvoorbeeld als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [2] Dan moet uit het bezwaarschrift zelf al blijken dat de bezwaren van een belanghebbende geen doel treffen en mag er over die conclusie geen twijfel zijn. [3] Toch is het volgens de wetgever denkbaar dat het bestuursorgaan ook bij een kennelijk ongegrond bezwaar mondeling contact met een belanghebbende zoekt. [4] Het gaat immers om een bevoegdheid en niet om een verplichting om van horen af te zien. Het bestuursorgaan zal hierin dus een afweging moeten maken.
6. In het besluit op bezwaar moet het bestuursorgaan motiveren waarom hij een belanghebbende niet heeft gehoord. [5] In een geval als dit moet uit de motivering duidelijk blijken waarom het bestuursorgaan het bezwaar kennelijk ongegrond vindt. In dat kader moet het bestuursorgaan uitleggen waarom volgens hem meteen uit het bezwaarschrift zelf al blijkt dat de bezwaren geen doel treffen en er over die conclusie geen twijfel mogelijk is. Daarnaast moet uit de motivering duidelijk blijken welke afweging het bestuursorgaan heeft gemaakt bij het afzien van horen.
Het bestreden besluit
7. In het bestreden besluit heeft verweerder slechts aangegeven dat hij meerdere keren aan eiser heeft uitgelegd dat het Willem Dreespark geen openbare weg is. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan wat er onder 6 staat. Verweerder heeft het bestreden besluit dus niet goed gemotiveerd.
8. De rechtbank zal het bestreden besluit echter in stand laten. Zij vindt het namelijk aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld. [6] Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting alsnog uitgelegd waarom hij eiser in bezwaar niet heeft gehoord. Hij heeft erop gewezen dat het parkeerterrein geen openbare weg is, maar eigen terrein van Staedion. Daarom is verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in haar uitspraak van 24 december 2019 bevestigd. [7] In die uitspraak is de Afdeling al ingegaan op wat eiser in het bezwaarschrift in deze procedure heeft aangevoerd over de openbaarheid van het parkeerterrein. Van nieuwe feiten of omstandigheden op dit punt is geen sprake.
9. Uit deze motivering van verweerder blijkt alsnog duidelijk waarom verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond vindt. Ook blijkt daaruit duidelijk welke afweging verweerder heeft gemaakt bij het afzien van horen. Eiser heeft de gelegenheid gehad zich hierover uit te laten. Op de zitting heeft hij gesteld dat hij de staatsraad die de uitspraak van 24 december 2019 heeft gedaan, bij nader inzien had moeten wraken. Dit is geen reden om van die uitspraak af te wijken. Verder heeft eiser niet betwist dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden ten aanzien van de openbaarheid van het parkeerterrein waren. Onder deze omstandigheden heeft verweerder mogen afzien van het horen van eiser. De stelling van eiser dat zijn bezwaarschrift al ter behandeling aan de bezwaarschriftencommissie was voorgelegd, brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Die commissie heeft eiser uitsluitend (naar later bleek: ten onrechte) gevraagd waarom het bezwaar te laat was. Daarmee is nog niet de bevoegdheid van verweerder vervallen om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren zonder advies van de bezwaarschriftencommissie.
Conclusies
10. Het beroep is ongegrond. Toch heeft eiser recht op vergoeding van het griffierecht (€ 178,-) en de gevorderde verletkosten (6 uur x € 7,- = € 42,- [8] ). Het bestreden besluit bevat immers een gebrek dat de rechtbank passeert.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 42,-.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 6:22 van de Awb.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:856.